Schrijver en dichter, over hier en soms ver weg: Charlotte Van den Broeck
Door Tony Vanderheyden
Charlotte Van den Broeck (Turnhout, 1991) woont al geruime tijd in Antwerpen. Ze debuteerde in 2015 met de dichtbundel Kameleon en kreeg daarvoor de Herman De Coninck Debuutprijs. En voor haar bundel Nachtroer (2017) kreeg ze de driejaarlijkse Paul Snoekprijs. Waagstukken (2019), een essayistisch onderzoek naar architecten die uit het leven stapten, is haar veelgeprezen prozadebuut. Recent verscheen Een Vlam Tasmaanse Tijgers, ook literaire non-fictie over deze uitgestorven tijger en zeer recent kreeg ze de eer om het poëzieweekgeschenk te schrijven. Dat werd Plakboel.
Je schreef een bijzonder boek Een vlam Tasmaanse tijgers. Een vlotlezend, poëtisch geschreven zoektocht naar een verdwenen soort. Er zitten eigenlijk heel wat thema's in. De rol van de vrouw in de wetenschap of in verantwoordelijke functies, klimaatverandering en de gevolgen ervan, maar ook zelfs de toekomst van het mens-zijn. Thema’s die je allemaal breed kan beschouwen, maar je hebt deze thema’s opgehangen aan het verhaal van een uitgestorven tijger. Ik heb enkel lovende woorden gehoord en gelezen over dit boek, maar kan het ook soms jammer zijn dat mensen enkel zeggen dat het een verhaal van een uitgestorven tijger is en dat de andere thema’s onvoldoende worden opgepikt?
De ruggengraat van het boek is heel specifiek en best wel in de diepte de ecologische geschiedenis van de Tasmaanse tijger. En van daaruit spiegelen eigenlijk de thema's die jij net noemde op een meer essayistische manier.
De Tasmaanse tijger is heel specifiek en staat in tijd en ruimte ook best wel ver van ons af. Hij kwam alleen voor op Tasmanië, aan de onderkant van de wereld en is naar verluid uitgestorven in 1936. En toch ben ik op een of andere manier heel betrokken geraakt bij dat dier. Ook omdat hier in de Zoo van Antwerpen één exemplaar heeft geleefd. Ik ben het van heel dichtbij terug gaan opsporen. En die sporen gingen verrassend genoeg, niet alleen terug naar het verleden. Die hadden ook heel veel betekenisvolle vertakkingen in het heden en naar de toekomst. En zo werd dat dier eigenlijk al heel snel een soort betekenismachine voor juist die hele grote thema's waar we het net over hadden: ecologische crisis, massa-extinctie, imperialisme, koloniaal verleden, genderongelijkheid, seksisme, kapitalisme. Ik geloof dat je door betrokken te geraken bij een heel specifiek verhaal juist ook meer toegang hebt tot die universele, heel grote vraagstukken die anders ook heel verlammend kunnen werken.
Maar ik merk wel eens als reactie op het boek: die Tasmaanse tijger, interesseert mij dat wel? Maar als mensen zich over die weerstand zetten, zijn ze vaak juist heel met het boek en waar het allemaal over gaat, hoe breed het gaat.
“Ik heb, denk ik, lang gedacht dat verhalen op de een of andere manier dienen te onthullen dat het onvertelde blootgelegd moet worden, dat je als het ware moet proberen om de tapijten om te slaan en de kale vloer te tonen, dat daar zaken als waarheid en betekenis liggen” (Een vlam Tasmaanse tijgers, p 12)
Het is non-fictie, had je daarbij ook een specifiek publiek voor ogen?
Ik vind het heel abstract om over een publiek na te denken als ik aan het schrijven ben. Ik ga heel graag in contact met een publiek, eens een boek of een bundel er is, of als ik moet voordragen. In gesprek gaan, vind ik fantastisch en heel verbindend. Maar als ik aan het schrijven ben, vind ik dat super abstract om over na te denken.
Een van de schrijvers die ik zelf heel graag lees is Rebecca Solnit. Ze schrijft ook non-fictie, meer essayistisch werk. Ze heeft zo'n mooi citaat, precies daarover: “Books are solitudes in which we meet”: boeken zijn eenzaamheden waarin we elkaar ontmoeten. Ze bedoelt eigenlijk dat je als schrijver een soort onbekend terrein, een innerlijke landschap en een verbeeld landschap, in kaart brengt en dat doe je alleen in een bepaalde ruimte.

Pas als je boek klaar is verlaat je die ruimte en treedt er een lezer binnen maar die is daar op zijn beurt ook alleen. En die moet dan weer met zijn verbeelding en bereidwilligheid om het verhaal mee te volgen zich in die ruimte begeven. Daar ligt dan wel de dialoog maar het is een beetje een eenzame ontmoeting, daar geloof ik echter heel erg in.
“Verhalen, ongeacht of ze verteld worden door wetenschap of fictie, zijn per definitie gebrekkig, veranderlijk en veelvormig, en dat is maar goed ook” (Een vlam Tasmaanse tijgers, p 67)
Vele dieren zijn bedreigd met uitsterven. Was het in functie van het boek beter een uitgestorven dan een nog niet of bijna uitgestorven dier te nemen?
Ja, voor mij kon het niet anders dan die Tasmaanse tijger zijn. Wat er echt op het spel staat in het boek, is een spanning tussen waarheid en wetenschap en dat is een verhaal dat je heel makkelijk kan transponeren naar ons huidig tijdperk, met fake news en complottheoriën. En bij die Tasmaanse tijger staat ook net dat op het spel. In die zin, dat hij is uitgestorven maar veel mensen aanvaarden niet dat hij is uitgestorven of geloven het niet of zien hem nog, doen waarnemingen, en zijn op zoek om te bewijzen dat hij nog leeft. En dan zijn ze hem ook nog eens aan het klonen met die DNA-technologie. Dus verleden, heden en toekomst lopen een beetje door elkaar in deze ecologische geschiedenis. Daardoor is er een heel speelveld om het te hebben over wat is wetenschap? Wat is hiërarchie in wetenschap? Wat is koloniale wetenschap? Wat is waarheid? Wat is verhaal? En kan een verhaal ook deel uitmaken van de wetenschap?
Je verwijst op een gegeven moment naar Amitav Gosh, en diens De vloek van de nootmuskaat. En je sprak ook over een beetje de existentiële dreiging die er dan eigenlijk wel is. De mens? De planeet?
Beiden zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De mens is onderdeel van de planeet, van het ecosystemen. Dat merk je goed op Tasmanië, dat eiland is best wel een afgebakend ecosysteem. Als daar één dier wegvalt, zoals bijvoorbeeld de Tasmaanse tijger, die ook wel het toproofdier was, dan laten de andere draadjes van het weefsel ook heel snel los. En ik denk dat het heel overmoedig is als mens om te denken dat je daar buiten staat.
En als de mens zou uitsterven?
Ja, als je naar de geschiedenis van massa-extincties kijkt, dan is het ook heel logisch dat dominante soorten ook door al die externe factoren kunnen uitsterven. Dinosaurussen bijvoorbeeld zijn zo ook heel heel lang de dominante soort geweest en ook verdwenen.
Oké, wordt het toch nog gezellig... Wat me ook opviel: je lijkt ook wel veel van de flora te kennen. Ik was vorige week in de herstelde tuin van Rubens, in het Rubenshuis. Ik kreeg een rondleiding van ene Patsy, een aanrader. En op die kleine plaats wees ze me op mirte. Ik kende dat niet, zoals ook heel wat andere planten niet. Mirte was vaak een surrogaat voor peper, ze liet me proeven, en werd vroeger veel gebruikt omdat peper eigenlijk … euh peperduur was. Op je zoektocht en dus ook in je boek vermeld je veel planten, met een zekere vanzelfsprekendheid. Is het zo dat je, zoals Sanne Huysmans ook wel in haar laatste boek Iemand moest het doen, een soort van zachte oproep doet om het kleine rondom ons te herwaarderen en ja, dus ook alle soorten planten en bloemen.
Ja. Het is wel geen evidente beweging die ik maakte in de zin dat ik mij als witte Europeaan in een heel gewelddadige koloniale geschiedenis heb verplaatst. Gewelddadig tegen mensen, tegen fauna, tegen flora. En ik vind het ook niet evident of vanzelfsprekend dat ik die reis heb gemaakt. Het is heel ver, heel veel uitstoot en vervuiling. Ik heb geprobeerd om mijn tijd daar met heel respectvolle aandacht te benutten. Ik weet daar nu wel best veel van, want ik heb daar heel veel op gestudeerd.
Dat was zeker niet vanzelfsprekend. Ik heb heel veel studie op voorhand gedaan en met de Latijnse namen, en taxonomieën, ben ik dat landschap ingetrokken en heb ik het bestudeerd. Hoe kan ik dat landschap bijna als een personage weergeven met even gedetailleerde trekken, zoals ik een mens zou beschrijven. Juist om dat hiërarchische onderscheid, tussen al die componenten van de levende wereld, zoals een Franse filosoof het noemde, weer te geven.
Ik geloof ook heel erg in aandacht als een herstellende manier van in de wereld staan. Om niet te denken, ik ga hier op reis, ik ben een toerist en ik doe een wandeling en dat landschap is er voor mij om te ontdekken. Nee, dat landschap leeft en is heel complex en bestaat uit heel veel hoofdpersonages, om het zo te zeggen.
Ik probeer mij daar door te bewegen op een manier die zo weinig mogelijk impact heeft, en dan die verhalen en de kracht van een landschap weer te geven. En ik denk dat dat ook belangrijk is. Zoals jij mirte ontdekt in de tuin van het Rubenshuis. En dat we ook terug via verhalen, juist via verhalen, een relatie herstellen met de natuur. Ik denk dat dat een goede eerste stap is om ook respectvoller om te gaan met onze omgeving.
“De blauwe gombomen stempelen hun gedetailleerde kruinen delicaat tegen de hemel en het grind in de wiegende bochten fluistert dat het goed komt, ...”
(Een vlam Tasmaanse tijgers, p 127)

Dit boek is literaire non-fictie, mag ik het zo benoemen? En stel dat ik het zou geschreven hebben, wat ik nooit zou kunnen natuurlijk, en ik zou je zeggen dat het fictie is, is het dan een even goed boek?
In theorie wel denk ik, omdat het dan ook een beetje het onderzoek is van in hoeverre staan verhalen en feiten met elkaar op gespannen voet. In hoeverre maak je van je eigen leven bijvoorbeeld niet constant een verhaal? Ik geloof ook niet in dat strikte onderscheid van dit is een feit en dit is verzonnen. En ze kunnen ook niet zonder elkaar. Ook wetenschap, wat dan pretendeert om objectief te zijn of heel meetbaar te zijn, maakt een verhaal van gegevens bijvoorbeeld. Dus ik vind dat onderscheid eigenlijk niet zo houdbaar en ook niet zo interessant.
Nu, als ik schrijf, dat was ook zo bij Waagstukken, waarin fictie en non-fictie wel duidelijker met elkaar vermengen, is mijn methode non-fictie. Mijn onderzoeks- methode is hoe ook een pure, als ik dat zo mag noemen, non-fictie schrijver te werk zou gaan. Maar de uitwerking daarom niet. De uitwerking is literair. Mijn boeken zijn wat hybride. Dat zijn heel veel genres die samenkomen. Ik noem het altijd een essayistisch onderzoek. Ik heb een vraag en ik gebruik het essay, wat voor mij net als poëzie de meest open literaire vorm is. Het zijn vormen die zich bij elke poging opnieuw definiëren, die eigenlijk vanuit materiaal eigenlijk pas vormelijke eisen gaan stellen en daar voel ik me heel vrij in.
Ik weet niet of ik dat ook zo meen. Ik vind het persoonlijk wel belangrijk dat er verschil wordt gemaakt tussen wat feit en wat fictie is. Ik vind niet dat wetenschap of iemand die feiten naar voor brengt de pretentie moet hebben dat wat hij of zij zegt de eeuwige en altijd duurde waarheid is en zal zijn, dat mag en moet in vraag gesteld worden. Dat is ook de kern van wetenschap om blijvend alles in vraag te stellen. Maar als we naar een wereld gaan waar eigenlijk iedereen dingen beweert en het is niet duidelijk of het nu waar is of niet, in woord en in beeld, dat lijkt mij geen goed idee. Ieder individu heeft niet de kennis, kunde, kans of tijd om dat telkens uit te pluizen. Wetenschap, politiek, rechters, presidenten, non-fictie... liefst zo correct mogelijk.
Maar dat vind ik ook, voor alle duidelijkheid. Het gaat me eerder over de literaire uitwerking.
Ik wil in dit verband graag de Amerikaanse filosofe Donna Haraway aanhalen, die ik ook in het boek vermeld. Die in dat hele afgebakende bastion, van dit telt als wetenschap en dit niet, creatiever probeert te zijn. Zij heeft het ook over speculatieve kennis, over fabulatie, over verhalen maken en om die wetenschappelijke methode aan te vullen met meer creatievere methoden van nadenken, zonder dat dat dan over een soort waarheidsoorlog moet gaan, want je wint die niet. Dat dat eigenlijk een verrijking mag zijn, niet zoals wij nu op gespannen voet in waar, niet waar, fake news, feit denken. Als je op staat iemand aanspreekt die zegt, ik ben pro Trump en ik ga zeggen nee, Trump is slecht, dan stopt het gesprek. Maar we moeten bij elkaar blijven en manieren zoeken om gemeenschappelijke ruimte te vinden. En ik geloof dat verhalen daar de motor in kunnen zijn. Luisteren naar iemand zijn verhaal, iemand zijn verhaal niet veroordelen. Dus dat heb ik ook proberen doen in een boek, zonder dat ik zelf aan complotdenken doe. Dat is heel anders vind ik.
Dat is zo. En ik denk ook dat we soms fictie nodig hebben om dingen te begrijpen. Jij bent schrijver en dichter. Vaak wordt dat in twee hokjes verdeeld, is niet elke dichter een schrijver?
Ik vind dat toch wel twee verschillende praktijken. Dus ik denk dat ik het onderscheid misschien ooit zelf gemaakt heb en dat het daarom ook herhaald wordt.
Voor mij voelt dat ook als twee andere sporen. En ik denk ook dat dat misschien zo is voor lezers. Ik denk niet dat de mensen die mijn dichtwerk volgen ook noodzakelijk mijn proza lezen en vice versa. Dus soms is het heel anders.

Is het een ander schrijfproces?
Ja, daar zit het onderscheid wel in, denk ik. In het onderzoeksmatige. In mijn prozawerk is dat heel belangrijk. Mijn dichtwerk vertrekt toch echt wel vanuit taalplezier en klank en het niet-hoofdelijke, of zo. Ja, het is meer begaan met het lijf ook. Ik denk dat er heel veel vormen van kennis zijn. Je kunt studerend of nadenkend of intellectuele kennis opdoen en onderzoeken en feiten verzamelen en archiefgegevens, maar ik vind het een enorme verrijking dat wij ook een lichaam hebben dat heel veel kennis in zich draagt en een heel ander soort aanvullende kennis. En in dat veld begeeft mijn poëzie zich.
En is dat iets waarvan je zegt van vandaag negen uur tot dan, ik ga me aan poëzie zetten? Of hoe manifesteert zich dat?
Als ik proza schrijf, dan kan ik echt wel uren kloppen. Poëzie is een veel grilliger proces. Ik schrijf ook niet elke dag poëzie, soms schrijf ik maanden geen.
Van sommige stukjes in ‘Een vlam Tasmaanse Tijgers’ dacht ik soms wel, als ik dit er nu uit haal, dat is pure poëzie. Is dat bewust?
Ik ben dichter en dat zit er zeker ook in, dat neem ik mee in mijn prozawerk. Dat is dan mijn esthetische neiging. Ik ben begonnen als dichter, ik ben gedebuteerd als dichter, niet met de intentie om per se proza te gaan schrijven. Mijn literaire blauwdruk of mijn aanbachtelijkheid zit in die poëzie. Toen ik aan Waagstukken begon, had ik heel weinig ervaring met proza schrijven. Heel veel technieken in de compositie van dat boek heb ik uit de poëzie meegenomen. Dat was een heel creatief proces. Misschien als ik meer vanuit romans bij die andere vorm terecht was gekomen, was dat een heel ander boek geworden.
Je sprak over het lijf, het feit dat we een lichaam hebben. Daar staat ook iets op het programma van de Poëzieweek (30/1 – 5/2/25): een lijflied?
Ja, ik heb het poëziegeschenk geschreven dit jaar, Plakboel. Het thema van de Poëzieweek is lijfelijkheid. Poëzieweek is zo'n fantastisch initiatief. Dat zijn heel veel organisaties die hun schouders eronder zetten om poëzie aan te bieden in heel veel vormen, stemmen en kleuren. Dit jaar dus rond dat thema lijfelijkheid. Naast het poëzieweekgeschenk heb ik in de bib Permeke mogen nadenken over een programma.
Enerzijds heb ik dat heel letterlijk aangepakt. We doen een poëzie- en yogasessie, waarin de taal van het lichaam centraal staat.
En het leek mij ook leuk om samen met de bezoekers van de bib een soort collectief gedicht te maken. Ik heb dat het lijflied genoemd. Eigenlijk heel simpel van opzet, via een antwoordformulier dat hier in de bib gelegen heeft een aantal weken, door in gesprek te gaan, heb ik drie vragen gesteld rond lijfelijkheid. Mensen hebben daar heel open en anoniem op gereageerd, dat heb ik allemaal verzameld en met hun antwoorden het lijflied gemaakt. Er waren mensen die daar heel uitvoerig en heel persoonlijk op geantwoord hebben en er waren antwoorden die je misschien in eerste instantie als cliché zou bestempelen, maar die eigenlijk gewoon de basis zijn. Wat bewonder je aan je lichaam? Dat draagt mij en ik moet daar helemaal niks voor doen. Mooi toch,
De voorstelling ervan is op 30/1 in bib Permeke.
Ik heb hier in Permeke ook nog een hele kast mogen samenstellen met boeken rond lijfelijkheid. Dus wie in de buurt is, kan daar zeker in gaan snuisteren. Dat zijn ook een paar van mijn lievelingsboeken. Er zitten klassiekers bij, zoals de Metamorphosen van Ovidius, maar ook Malina van Ingeborg Bachman, dat is mijn grote koesterboek, om het zo te zeggen.
Omdat je specifiek vroeg naar een tip voor de lezers van Antwerpen Leest, moest ik toch ook denken aan iets waar ik zelf heel veel plezier aan beleefd heb. Het is al een paar jaar oud, Wildevrouw van Jeroen Olieslagers. Dat is een historische roman. Ik vond dat echt wel bijzonder, omdat ik al twaalf jaar in Antwerpen woonde, in een stad die je eigenlijk heel goed kent, maar waarvan het verleden zo zinnelijk tot leven wordt geroepen.
___________________________________________________________________________
Charlotte Van den Broeck in actie:
- 29/1 van 19u45 - 22u in Arenberg: Charlotte Van den Broeck invites Poëziebordeel - Arenberg Antwerpen - Arenberg Antwerpen (uitverkocht!)
- 30/1 van 13 - 15u in Bib Permeke: Het Lijflied van Charlotte Van den Broeck | Antwerpen Leest
- 2/2 van 10u - 12u in Bib Permeke: Poëzie x Yoga met Charlotte Van den Broeck | Antwerpen Leest
