een reputatie waar elke uitgever meteen voor achteruit deinsde.
Citaat: "Rusten in ’t Leven kan ik niet./ Rusten in de Dood wil ik niet./ Mijn angst en wroeging ban ik niet./ Mijn doffe klagen stil ik niet./"
De Nederlands-joodse dichter, schrijver en jurist Jacob Israël de Haan, broer van Carry van Bruggen, werd op 31 december 1881 in het Drentse Smilde geboren. Zijn vader was een 'gazzen' (rabbi), voorzanger en voorlezer in een synagoge. Voor hij privaatdocent in de rechtskundige significa werd was hij eerst onderwijzer. Net als zijn zus brak hij vrij vroeg met zijn joods-orthodoxe opvoeding en werd vrijdenkend, socialistisch journalist.
Hij werd uit de SDAP gezet omwille van zijn eerste publicatie, een homo-erotische roman Pijpelijntjes (1904). Dit boek, waarin voor het eerst in de Nederlandse literatuurgeschiedenis een homoseksuele relatie centraal stond, wekte weerzin en bewondering op. Heel wat van zijn vrienden en collega-schrijvers zoals onder andere Frederik van Eeden en Lodewijk van Deyssel distantiëerden zich openlijk van het werk. Anderen namen het voor hem op zoals bijvoorbeeld de Franstalige Belgische romancier en redacteur bij het dagblad l'étoile Belge Georges Eekhoud. Maar de rel die onstaan was had wel, zoals eerder gezegd, zware gevolgen voor Jacob Israël de Haan.
De SDAP wou als een deftige partij de verkiezingsstrijd aanbinden, niet als een partij die ontuchtige lieden zoals Jacob de Haan toeliet. De houding die de partij bij monde van zijn voorzitter P.L. Tak aannam werd door velen betreurd. Pijpelijntjes werd gedeeltelijk opgekocht door Arnold Aletrino, zelf ook schrijver, vriend van de Haan en als criminoloog verbonden aan de Universiteit van Amsterdam. Het boek was aan hem opgedragen en hij herkende zich tevens in één van de twee hoofdpersonages. Arnold Aletrino verbrak in zeven haasten de vriendschap met Jacob Israël de Haan. Het andere gedeelte werd opgekocht door de eerste vrouwelijke Nederlandse arts, dokter Johanna van Maarsveen, met wie Jacob Israël de Haan in 1907 een verstandshuwelijk aanging. Deze vrouw, die blijkbaar van hem hield, kocht een gedeelte van de oplage van het omstreden boek op om het te vernietigen en zo alle ander onheil af te weren. Hij moest haar dan ook beloven om van alle verdere 'pijpelijntjeslectuur' af te zien. Het is een belofte geweest die hij nooit heeft kunnen houden.
Hij heeft het wel geprobeerd en het resultaat Ondergangen dat in1907 als feuilleton verscheen in het Vlaamse tijdschrift Ontwaking was een heel sterke roman waarin de natuur en een huiveringwekkende zusterrelatie een heel bijzondere plaats innemen. De grote tijdschriften wilden van geen opname in hun publicatie weten en Ontwaking was niet genoeg gekend om het werk onder een groot lezerspubliek te brengen. Het feuilleton heeft dan ook nooit een serieuze kans gekregen om in die tijd in boekvorm te verschijnen. Maar hij had sinds Pijpelijntjes een reputatie opgebouwd waar elke uitgever meteen voor achteruit deinsde.
Terwijl Ondergangen nog maar net de deur uit was fixeerde hij zich volkomen op zijn nieuwe roman Pathologieën die in 1908 zou verschijnen. Deze roman kwam er dank zij de medewerking van Georges Eekhoud die er het voorwoord voor zou schrijven. Georges Eekhoud (1854-1927) had zich een flinke reputatie weten op te bouwen met naturalistische streekromans, waarin de hoofdpersonen doorgaans sterke karakters waren en uitgroeiden tot ware helden. Eekhoud was net als Maurice Maeterlinck een van diegenen die de Franstalige Belgische literatuur nieuwe impulsen gegeven hebben. Jacob Israël de Haan had enorm veel bewondering voor deze zuiderbuur die hem niet alleen als persoon inspireerde tot het schrijven van de gedichten Libertijnsche Liederen maar ook diens werk was voor hem een muze.
In zoveel teleurgesteld verliet Jacob Israël de SDAP om terug te keren tot het geloof van zijn vader dat hij al heel vroeg de rug had toegekeerd. Hij zocht een ander 'huis' en dacht het bij de zionisten gevonden te hebben, maar moest al vlug inzien dat dit zeker niet klopte. Toch hebben de gedichtenbundels die hij na zijn bekering schreef, Het joodsche lied - Boek 1 (1915) en Het joodsche lied - Boek 2 (1921) hem een beetje van de erkenning gebracht die hij in werkelijkheid verdiende.
De kritieken van kenners én collega's waren unaniem lovend. J.C. Bloem over Het joodsche lied: 'Benijdenswaardige gave' en ook Frederik van Eeden noemde hem een 'Rasgeest'. Ook Victor van Vriesland, die alles behalve een vriend van hem was, stak zijn waardering voor de dichter niet onder stoelenof banken: 'Hij was een geweldige vernieuwer van de metrische mogelijkheden van het vers'. Albert Verwey was van meet af aan onder de indruk van zijn poëzie en vanaf 1909 werden zijn gedichten reeds in het tijdschrift De Beweging geplaatst.
Het was een grote droom van de Haan dat zijn Joodsche lied ooit net zo zou gezongen worden als de gedichten van de beroemde dichter Chaim Bialik. Deze droom is echter nooit uitgekomen omdat de Nederlandse joden blijkbaar niet zo van zijn poëzie onder de indruk waren als hij gehoopt had. Omdat hij wegens zijn reputatie naast de post van hoogleraar in het strafrecht aan de Universiteit van Amsterdam greep en hij zich ook bij de Nederlandse zionisten alles behalve op zijn gemak voelde besloot hij, inmiddels al globetrotter geworden, om in 1919 naar Palestina te vertrekken waar hij aan de rechtsschool kon doceren en tegelijkertijd als correspondent voor het Algemeen Handelsblad kon fungeren.
Hij schreef regelmatig zeer gesmaakte feuilletons voor dit blad die in 1921 al werden gebundeld onder de titel Jerusalem . Ook in Palestina ging het hem niet voor de wind. Als zionist ervoer hij al vlug dat er van joodse kant nogal onhoffelijk ja zelfs racististisch door de joodse kolonisten met de Palestijnse arbeiders werd omgegaan. Hij verzette zich openlijk tegen de zionistische intolerantie. In het Handelsblad ging hij steeds feller tekeer tegen de zionisten die hij uitmaakte voor bolsjewisten en het zionisme werd vergeleken met het katholicisme: 'Een mooi idee met lelijke mensen.' Hij stapte over naar de zeer orthodoxe antizionistische groepering van Chaim Sonnenfeld die goede contacten met de de Arabieren onderhield.
Het was in Jeruzalem een publiek geheim dat hij homoseksueel was, maar dat hij relaties met Arabische jongens had vond men toch wat al te gortig worden. Men begon hem meer en meer als een verrader te beschouwen. Zijn studenten op de rechtsschool waaraan hij verbonden was gingen tegen hem in staking en hij werd ontslagen. Op 30 juni 1924, vlak voor hij naar Engeland zou vertrekken als vertegenwoordiger van de rechts-orthodoxen, werd hij tijdens het gebed door een onbekende neergeschoten.
Heel lang heeft men het bericht verspreid dat het een Palestijn was die hem vermoord had. Pas halverwege de jaren tachtig kwam de Israëlische journalist Shlomo Nakdimon er achter dat de dodelijke schoten afgevuurd werden door het hoofd van de Hagana (paramilitaire zelfverdedigingsorganisatie). Volgens de journalist had de moord de volledige goedkeuring van Itzak Ben Zvi, de toenmalige leider van de zionistische beweging en tevens de tweede president van de staat Israël. Met de dood van Jacob Israël de Haan verdween een zeer groot joods intellectueel met een zeer sterk rechtvaardigheidsgevoel. Over hem schreef Gerrit Komrij in 1982 in het NRC Handelsblad: 'Er is naar het werk van de Haan nog veel onderzoek te doen - maar we lopen daar geenszins op vooruit wanneer we hem eindelijk de plaats toekennen die hij verdient onder de Nederlandse dichters: onder de grootsten'. Om deze woorden kracht bij te zetten hebben heel wat taal- en literatuurkenners gewerkt. Dat was altijd niet zo gemakkelijk want rond zijn persoon is ook nog na zijn dood een taboesfeer blijven hangen. En nu is er eindelijk een lijvige biografie:Onrust, die het fascinerende leven van deze erudiete en controversiële schrijver beschrijft. Met dat levensverhaal schetst biograaf en essayist Jan Fontijn tegelijkertijd een haarscherp tijdsbeeld van het fin de siècle, de literaire kring rond de Tachtigers en de opkomst van het socialisme en zionisme – kortom, het culturele en sociale leven in aanloop naar en tijdens de Eerste Wereldoorlog. In het eerste deel lezen we over zijn afscheid en latere terugkeer naar het joodse geloof, zijn schrijver- en dichterschap, zijn homoseksualiteit, zijn maatschappelijke carrière, zijn plaats in de socialistische beweging en de omgang met literaire vrienden als Van Eeden. In het tweede deel, bijna de helft van het boek, worden De Haans jaren (1919-1924) in Palestina beschreven, jaren van veel spanning en strijd, die een tragisch einde vonden in de moord op hem. Onrust is boeiende biografie die recht doet aan De Haans gecompliceerde persoonlijkheid.