Iedereen past zich ten koste van zijn idealen aan, aan de maatschappij
Nescio (1882–1961) was de schrijversnaam van Jan Hendrik Frederik Grönloh, kantoorbediende en later directeur van een exportfirma. In 1911 verscheen Nescio's eerste verhaal, 'De uitvreter', in het literaire tijdschrift De Gids. In 1918 verscheen het samen met 'Dichtertje' en 'Titaantjes' in boekvorm. De bundel oogstte veel waardering, maar pas in 1946 publiceerde Nescio een volgend boekje, Mene tekel. In 1961 volgde Boven het dal en andere verhalen. Na zijn dood bleek zijn literaire nalatenschap nog veel meer materiaal te bevatten, dat in 1996 een plaats heeft gevonden in het Verzameld proza en het Natuurdagboek. Iets meer dan honderd jaar na de bundeling 'Dichtertje' – 'De uitvreter' – 'Titaantjes' verscheen Nescio’s proza nu in een nieuwe, luxe uitgave. Van geen andere schrijver vonden de verhalen steeds opnieuw zo veel weerklank bij jonge lezers. Midden jaren vijftig schreef Nescio zelf al: 'Er is nog altijd een jeugd waar mijn boekje op sist als een druppel op de gloeiende kachel.’ En hij kreeg meer dan gelijk. Het Verzameld proza en nagelaten werk bevat natuurlijk het door de schrijver bij leven gepubliceerde werk: 'De uitvreter', 'Titaantjes', 'Dichtertje' en de bundels Mene Tekel en Boven het dal. Daarnaast is een zeer ruime keuze uit het ongebruikte materiaal van Nescio's literaire nalatenschap te vinden: voor het merendeel schetsen die dezelfde, niet te omschrijven, maar onvervreemdbare nesciaanse toon en sfeer bezitten. Al met al omspannen Nescio's pennenvruchten een periode van bijna zestig jaar. In zijn werk vormt Amsterdam meestal het decor. Nescio kon zich nogal opwinden over de veranderingen in de stad. Nescio overleed op 79-jarige leeftijd in ziekenhuis Zonnestraal te Hilversum en werd begraven op de Nieuwe Oosterbegraafplaats in Amsterdam. Hoewel hij in 1954 de Marianne Philipsprijs ontving, volgde pas na zijn dood werkelijke erkenning voor zijn belangrijke bijdrage aan de Nederlandse literatuur. De bekende openingszin van Titaantjes luidt:Jongens waren we — maar aardige jongens. Al zeg ik 't zelf. In Titaantjes blikt Koekebakker terug op de tijd dat hij en zijn vrienden idealen hadden, en vertelt hij hoe het hun is vergaan. Bavink schildert een meesterwerk en snijdt dit vervolgens aan reepjes als hij ontdekt dat hij door dit schilderij in feite heeft bereikt wat hij altijd al had afgezworen, namelijk een succesvol en rijk man worden, en komt in een gesticht terecht. De rest van zijn vriendengroep heeft zich aangepast aan de maatschappij die ze ooit afzwoeren. Aan het eind van het verhaal gaat het alleen Koekebakker voor de wind. Hij wordt een succesvol journalist en verdient daarmee een goed belegde boterham. In feite kunnen zijn idealen hem niet meer zo schelen. Het boek heeft als moraal dat ieder mens zich uiteindelijk ten koste van zijn idealen aanpast aan de maatschappij en, ondanks zelfs de grootste walging van maatschappelijke eisen, hij daar toch altijd aan toegeeft, of hij wil of niet. In Nescio. Leven en werk van J.H.F. Grönloh gaat de deur eindelijk open naar de weg van niet eerder gepubliceerde fragmenten en uit dagboeken, brieven en andere persoonlijke documenten rijst een fascinerend portret op van de gecompliceerde man die deze verhalen schreef. Verhalen, die een basis hebben in zijn eigen leven: zijn jeugdjaren, zijn idealistische ‘Titaantjes’-periode te midden van de wereldverbeteraars in het Gooi, zijn verliefdheid op Agathe Tiket, het gezinsleven met vier dochters en zijn carrière van kantoorbediende tot directeur. In 1925/1926 maakte hij een maandenlange zakenreis in Brits-Indië, waarvan hij verslag doet in lange brieven vol verlangen naar huis. De honderden brieven aan zijn dochter in Groningen geven een beeld van Amsterdam in oorlogstijd, het leven tijdens de hongerwinter en van de naoorlogse jaren, toen hij eindelijk kon doen wat hij het liefste deed: eropuit trekken en zwerven in de Nederlandse landschappen.Zeven kartonnen dozen met manuscripten en andere papieren die de schrijver Nescio (1882-1961) had nagelaten. Ze stonden in het toenmalige Letterkundig Museum in Den Haag en Lieneke Frerichs kreeg de opdracht om een inventarisatie te maken. „Zo is het begonnen”, zegt ze. Het was 1978 en ze was net (cum laude) afgestudeerd als neerlandica. Ze was eerder bibliothecaresse geweest, wat haar een reputatie van ‘grote nauwkeurigheid’ gaf, en ze viel in de smaak bij Nescio’s erfgenamen – vandaar. Later promoveerde ze op de ontstaansgeschiedenis van De uitvreter, Nescio’s eerste novelle, uit 1911, over Japi die een volmaakte bohémien wil worden en ten slotte van de spoorbrug over de Waal bij Nijmegen stapt. Ze bezorgde in 1996 het Verzameld Werk. En nu is de biografie verschenen: Nescio, leven en werk van J.H.F. Grönloh.Lieneke Frerichs (Beverwijk, 1944) studeerde Nederlands en was jarenlang beleidsmedewerker bij een van de letterenfondsen. Ook was ze hoofdredacteur van het Verzameld Werk van Karel van het Reve. Ze promoveerde op de ontstaansgeschiedenis van Nescio’s De uitvreter en bezorgde zijn verzameld proza.Het landschap rond Amsterdam speelde een grote rol in het leven van Grönloh. Hij wandelde er veel of trok er met bus en trein op uit. De aantekeningen die hij van zijn naoorlogse tochten maakte zijn in 1996 gebundeld en als onderdeel van het verzameld werk uitgegeven onder de titel Natuurdagboek, werd tevens bezorgd door biografe Lieneke Frerichs, die ons nu opnieuw verblijft met een gulle gift: Nescio’s biografie.Frerichs typeert het Natuurdagboek als een vorm van autobiografie: een journal intime. Het landschap was voor Grönloh een toevluchtsoord voor het benauwende leven in de stad, zijn medemens, het werk en alles wat hem herinnerde aan een aangepast en fatsoenlijk bestaan. Als hij er niet op uit kon, voelde hij zich ‘opgesloten in een kooi’ met ‘m’n ziel dwars in m’n lichaam’. Hoewel hij ogenschijnlijk in alles conventioneel was – hij had een keurige loopbaan in de handel en was een brave huisvader – bleef in Grönloh een jongere versie leven, een titaantje, een jongen die weinig op had met de burgerman die hij was geworden. In het landschap rond Amsterdam kon dat titaantje vrijer ademen en kreeg de gekooide ziel weer wat ruimte. Soms zwemen zijn euforische beschrijvingen naar mystiek en refereert hij aan God of iets goddelijks, niet met een religieus motief, maar omdat de ervaring te overweldigend wordt voor woorden. In Nescio’s literaire werk is het landschap al net zo belangrijk en om dezelfde reden. Terwijl ‘de heeren ons bevalen dingen te doen waarvan wij ’t nut niet begrepen’, vertelt zijn alter ego Koekebakker in Titaantjes, ‘dachten wij er aan, hoe zondagavond de zon was ondergegaan achter Abcoû.’ Nescio’s jongelingen ploeteren op kantoor, maar eenmaal weg van de ‘heeren’ zitten ze bij Diemen in het gras onder aan een dijk tussen de boterbloemen en kijken ze naar de koeien die met grote, dromerige ogen terugkijken. En opnieuw is er God om te beschrijven wat het landschap betekent. God komt veel voor bij Nescio:. ‘Van God was niets te hopen’, lezen we in Titaantjes, ‘die gaat zijn eigen weg en geeft geen rekenschap.’Met die troosteloze formulering komen we dicht bij Frits Grönloh zelf. Frerichs laat hem zien als een man zonder veel houvast. De jonge Grönloh was nog gelovig en een echte zoeker.Het gebrek aan houvast typeerde niet alleen de man zelf, maar is ook de kern van zijn schrijverschap. Het pseudoniem Nescio geeft dat al aan: ‘Ik weet niet.’ Frerichs noemt een paar keer het fragment De profundis, waarin Nescio zijn schrijverschap kenschetst. Hij beschrijft er een pessoaans gevoel van vervreemding als de bron waaruit zijn literaire werk vloeide: ‘Uit niet te kunnen wat ik wil, uit niet te willen wat ik kon, uit te verlangen naar wat ik niet heb en naar waar ik niet ben. En uit niet te begeeren wat ik heb en niet te willen wezen waar ik ben, uit weemoed om ’t verleden, dat voorbijging en eerst daarna werd begrepen en wachten op wat komen zal en nooit komt.’ Gebrek aan houvast, vervreemding en onvervulbare verlangens: we vinden het terug bij Nescio’s personages. Ze willen iets maar weten niet goed wat. Behalve in het landschap vond Grönloh houvast in het schrijven, zij het niet zo vaak. Hij had er zelden tijd voor. Het lukte hem bovendien niet om gedisciplineerd te schrijven; hij was dus afhankelijk van inspiratie en stemmingen. Zijn belangrijkste drie verhalen kwamen in een relatief korte periode tot stand, tussen 1910 en 1918. Later lukte het schrijven in lange periodes helemaal niet. En als hij al eens de geest kreeg, kwam hij niet verder dan aanzetten en fragmenten. Daar zat weliswaar nog veel moois bij, maar De uitvreter, Titaantjes en Dichtertje zouden zijn hoofdwerken blijven. Toch zag Grönloh dat moeizaam tot stand gekomen werk, die ‘cathedraal’, als zijn grootste prestatie. Frerichs noemt het literaire werk ‘het grote geluk van zijn leven’.Met deze biografie bekroont Lieneke Frerichs haar inspanningen als verzorger van Nescio’s literaire nalatenschap. Ze zet de gesloten, eenzelvige Grönloh in het volle licht en heldert al doende allerlei aspecten van zijn literaire werk op, waarmee ze zijn reputatie nog maar eens bevestigt. Grönloh komt vanaf zijn jongelingenjaren tot leven, vaak in eigen woorden, via brieven en aanzetten voor verhalen, maar geregeld ook via anderen, zoals zijn dochter Miep Boas. We volgen hem op de voet.Frerichs’ beschrijving van de moeizame laatste jaren levert aangrijpende bladzijden op. Er is een geluidsopname bewaard gebleven van Nescio die een verhaal voorleest. Frerichs vertelt hoe dat toeging: Grönlohs spraak was bemoeilijkt na de beroertes en de tekst pakte hem zo aan dat de tranen over zijn wangen stroomden. Grönloh stierf een half jaar na de opname, op 25 juli 1961, 79 jaar.Er is veel gezegd en geschreven over de vraag wat Nescio’s ‘geheim’ is. Waarom is zijn werk na ruim een eeuw nog zo fris? Frerichs houdt het op de unieke, onmiddellijk herkenbare ‘stem’ van Nescio, de stijl waarmee hij een ‘glans van geluk over de door hem beschreven wereld’ weet te leggen. Daar valt weinig aan af te doen, maar tegelijk maakt haar biografie duidelijk dat er nog iets anders speelt: we lezen niet alleen hoe innig leven en werk waren vervlochten, maar ook hoe urgent dat werk was.
Synopsis
Chronologische biografie van de schrijver Nescio (pseudoniem van J.H.F Grönloh, 1882-1961), waarin zijn leven en werk harmonisch met elkaar worden vermengd.