Een arm is ook gemaakt van been

9 september 2020

Verhalen zijn er in alle mogelijke vormen. Stadslezer Katja Verbeeck interviewde Sergej Lopouchanski, een Antwerpse komiek met Russische roots die een enorme passie voor comedy en boeken ontwikkelde door de jaren heen. Hij beschrijft zichzelf als een bierdrinkende Belg die mensen wilt animeren met zijn eigen manier van humor.

Sergej, we beginnen meteen met een ijsbreker. Hoe zou jij jezelf in 3 woorden omschrijven?

ADHD, ADD en op de derde plaats, een levensgenieter.”

Je eerste levensjaren heb je doorgebracht in Rusland. Uiteindelijk ben je op 11-jarige leeftijd verhuisd naar Antwerpen. Hoe ben je hier terecht gekomen?

“Ik ben naar België gekomen in 1991, twee weken voor de val van de Sovjet-Unie. Mijn grootmoeder was één jaar voordien naar België gekomen om asiel aan te vragen. Ons oorspronkelijke idee was om haar te komen bezoeken. Uiteindelijk ben ik dus hier al 29 jaar op vakantie. Ik vind het een zeer goed excuus om niet te hoeven gaan werken maar de VDAB denkt daar anders over.” (lacht)

Hoe heb jij de eerste periode in Vlaanderen ervaren?

“Ik ben eerst naar een Engelstalige school geweest, om het systeem te leren kennen. In Rusland heb je immers maar 10 klassen. Er is geen verschil tussen ASO, BSO en TSO. Hier in België is het helemaal anders. Na twee jaar International School zagen mijn ouders in dat het diploma daar niet veel waard was en besloten om mij in te schrijven bij de Jezuïeten. Daar heb ik het echter niet lang volgehouden. Ook sprak ik het eerste jaar geen Nederlands maar na twee jaar was ik de taal wel machtig met alle gevolgen vandien… Uiteindelijk heb ik kunnen afstuderen aan het Rits in Brussel met als afstudeerrichting Documentaire.”

Dat is een interessante richting. Anderzijds ben je nu wel met iets totaal anders bezig. Vanwaar deze overgang?

Mijn ouders zijn beide regisseur. Het is bijna een familietraditie geworden om iets in de filmwereld te doen. Ik wou bewijzen aan mijn vader dat ik het ook wel kon, maar op mijn 30e gebeurden er allerlei zaken waardoor ik wat verloren liep. En eigenlijk sprak comedy mij altijd al aan. Toen ik 9 was hoorde ik een cassetje van een Russisch komiek, Mikhail Zadornov. Die was geweldig. Ik had buikpijn van het lachen. Ik vond het een ongelooflijke kunst dat hij zoveel mensen kon grijpen met humor. Rond mijn 20ste waren Bill Hicks en George Carlin ook helden voor mij. Uiteindelijk veranderde alles toen ik rond mijn 34ste café the Joker leerde kennen. Daar ontmoette ik Yasmine Van Suetendael, de vrouw van Alex Agnew. Op haar aanraden heb ik me ingeschreven voor een open-mic in het café The Joker. Ik stierf op het podium van de zenuwen maar het publiek vond het geweldig. Toen wist ik: dit ga ik voor altijd doen. Nu ben ik daar zes jaar obsessief mee bezig. Het is een fijne manier van leven want het enige wat je moet doen is nadenken. Ik heb ondervonden dat je alleen maar beter kan worden als komiek, als je ook een beter mens wordt. Je bent namelijk heel de dag bezig met jezelf en de wereld te analyseren. Je kan pas een grap maken als je nadenkt over hoe de mensen denken over de wereld. Het is eigenlijk een filosofische benadering.”

Hoe kan jij jouw band met Antwerpen het best omschrijven?

“Het is een soort liefde en haat verhouding. Als ik lang van Antwerpen weg ben, mis ik de stad. Als ik dan wederkeer en ik zie de lichtjes van de schelde, dan krijg ik een warm gevoel vanbinnen. Vervolgens ben je hier twee dagen en zie je dat er eigenlijk niks veranderd is. Dan begint mijn ergernis terug op te komen. Antwerpen was twintig jaar geleden ook heel anders. Er was bijvoorbeeld een heel grote podiumcultuur die nu niet meer bestaat. Je had Bar Mundial, rock-cafés, Scheldapen, etc. Deze zijn nu allemaal verdwenen. Dat mis ik wel. ”

Hoe schrijf jij jouw comedy shows?

“In principe probeer ik elke dag een half uur te schrijven. Schrijven is herschrijven. Dus je hebt een idee maar dan moet het nog tot grap worden gevormd. Een goede grap heeft weinig woorden nodig. Je begint met een grote beschrijving en daarna begin je te snijden tot je de kern van de grap overhoudt. De kern van de grap is uiteindelijk hetgeen wat echt grappig is. Soms wil je van een kleine korte grap iets groter maken maar dan kan het aan kracht verliezen. Dat is een afweging die je telkens moet maken: hou ik het kort en bondig of ga ik een beetje uitweiden. Daar ben ik vooral mee bezig. Inspiratie haal ik uit het dagelijks leven, soms zie je iets op straat of hoor je iemand iets zeggen.”

In welke mate komen je Russische roots terug in de comedy shows die jij brengt?

“Toen ik net begon met comedy, wou ik het niet altijd over Russen en Rusland hebben. Mensen verwachten al snel de typische jokes. Russen zijn veel meer dan de welgekende gangsters en pooiers. Het beeld dat de mensen krijgen door bijvoorbeeld Matroesjkas.. Dat is echt heel stereotiep. Maar als je dat uitlegt aan het publiek, kun je de aansluiting verliezen. Nu probeer ik het er minder over te hebben.”

We schakelen even over naar taal. Wat is volgens jou het grootste verschil tussen de Russische en de Vlaamse taal?

“De lidwoorden. Het Russisch is zoals het Spaans. Als het woord eindigt op een medeklinker, is het mannelijk, eindigt het op een klinker, is het vrouwelijk. Dat is supersimpel. Ook hebben we acht naamvallen, dat heb je niet in het Nederlands. Verder hebben wij veel woorden uit het Russisch in het Nederlands overgenomen. Wij zeggen vodka, jullie zeggen vodka. Jullie zeggen stoel en ook wij zeggen stoel, al heb ik geen idee waarom eigenlijk. Alsook Russisch is een heel rijke taal. Wij hebben voor elk woord drie of vier synoniemen terwijl je in het Nederlands er bij sommige woorden niet zoveel hebt. Of bijvoorbeeld: “Wat zit er in het been? Ook been. Is been gemaakt van been? Ja. Is arm soms gemaakt van arm? Nee, arm is ook gemaakt van been. En heb je een ander woord voor been? Ja, een bot. Maar bot zit toch rond het been. Jaja, maar bot is been. Doe niet zo bot, doe niet zo been...” Zo verschillend kan taal zijn. Voor de Russen is de Nederlandse literatuur vooral Tijl Uilenspiegel. Dat leeft wel hard in Rusland. De oude bekenden zijn echt wel gekend! De nieuwere literatuur minder, alhoewel Peter Verhelst of Tom Lanoye ook niet ongekend zijn. De collectieve literatuur beperkt zich tot De Coster.”

Wat vind jij het moeilijkste aan de Vlaamse taal?

“Het is vooral de zinsbouw die moeilijk is. Toen ik 13 was, ben ik Nederlands beginnen leren. Het moeilijkste waren de stopwoordjes zoals “ja zenne”. Daar ben je heel lang mee bezig. Je wilt de taal kennen maar je wil ook niet opvallen. Grappige anekdote trouwens, vroeger moest ik heel hard lachen met mijn grootmoeder die in het begin altijd zei tegen mij dat ik op de bus niet mocht spreken, anders zouden de mensen horen dat ik geen Belg was en vervolgens met een zwaar accent een ticketje kocht. Als vreemdeling wil je aanvaard worden en dan heb je stopwoordjes nodig want alleen dan hoor je er helemaal bij.”

Heb je die stopwoorden dan geleerd van vrienden? Ik veronderstel dat zoiets niet allemaal op de schoolbanken wordt aangeleerd?

“Je hoort uw vrienden dat zeggen en automatisch neem je dat over.”

Dat is dan toch een proces geweest dat ettelijke jaren in beslag heeft genomen?

“Dat duurt inderdaad het langst. Dit staat niet in het woordenboek. Ook het dialect aanleren vraagt heel wat tijd. Er zou per regio een dialectwoordenboek moeten bestaan. Eens je de basis Nederlands kent, moet je de spreektaal leren en dat neemt serieus veel tijd. Op school of universiteit gaan ze je wel verbeteren dat je mooi moet praten maar niemand spreekt eigenlijk zo. Ik heb trouwens onlangs vernomen dat ik niet “madammeke” mag zeggen. Blijkbaar is dat denigrerend en mag je zo niet tegen een politieagente praten. Dus je moet zien tegen wie je welke woorden gebruikt en ook dat heb ik moeten leren.”

Wat voor een boekenlezer ben jij?

“Ik heb een voorliefde voor historische romans wegens mijn interesse in geschiedenis. Vind ik zeer ontspannend want je moet niet te hard nadenken en je leert ook een klein beetje bij. Daarnaast ben ik fan van minimalisten zoals Amy Hempel of Chuck Palanhiuk, schrijvers die met heel weinig zinnen verhalen kunnen opbouwen. Peter Verhelst is daar een goed voorbeeld van.

Heb je ambitie om ooit een zelf een boek te schrijven?

“Ik heb heel veel ambities en hierdoor probeer ik mezelf te temperen. Ik heb veel plannen en die zijn moeilijk om allemaal waar te maken. Toen ik 13 was, ben ik wel begonnen met zowat verhaaltjes te schrijven. Mijn verhalen in mijn shows, daar kan je al een heel boek mee schrijven. Als ik kijk naar de voorbije twee seizoenen, dan heb ik al 150 pagina's tekst. Lange teksten, korte schrijfsels, bewerkte stukjes, gebrabbel waar ik dan achteraf niet meer weet wat het betekent. Maar als ik ooit een boek schrijf, zal het sowieso een humoristisch boek zijn. Drama zie ik mezelf nog niet meteen schrijven.”

Welke tip kan je geven aan mensen die onze taal willen leren?

“Dompel u onder in de cultuur! Probeer zo weinig mogelijk in je eigen taal te spreken, durf fouten te maken en hou vol. Kijk naar de Vlaamse tv en lees Vlaamse boekjes. Het is een natuurlijke reflex om naar je eigen moedertaal terug te grijpen maar daar doe je jezelf geen plezier mee.”


Als afsluiter, heb je nog een boekentip voor onze lezers?

“Als ik Russische boeken mag aanraden, is “De Meester en Margarita” van Boelgakov een aanrader. Dat is bij de meeste lezers ook het meest gekende. Maar het boek dat ik zelf heel leuk vond, was het boek van Pelevin. Het boek heet “Buddah’s little finger”. Het gaat over een persoon die zijn mentale toestand transporteert tussen een psychiatrisch ziekenhuis in de jaren 90 en tussen Rusland tijdens de burgeroorlog van de jaren 20. Het boek is interessant omdat het gaat over wat reëel is en wat je als reëel beschouwt.”