Zinnen als pralines - uit "Mea Culpa" van Hilde Keteleer
Door Annika Cannaerts
In deze rubriek lees je fragmenten uit romans en gedichten die beklijven. Woorden die niet meteen verdampen, maar die je ogen doen glanzen, woorden waar je langzaam van wil proeven zoals van een bijzonder lekkere praline. En waarvan je er dan nog een wil nemen. En nog een.
Alle pralines komen uit de bijzondere gesmaakte ‘Mea culpa’, de laatste dichtbundel van Hilde Keteleer. Antwerpen leest was erbij op de presentatie in de mooie Notebohmzaal en had een gesprek met deze bijzondere dichter.
‘Ik zag hoe heel mijn leven kwam en ging / en vuur was en ijs, toen ik zes was / met afkeer keek naar het feeënloos grijs / van cijfers en regels’ (Droom van de cijfers, p.14)
‘Dolend tussen de doden / doen of je thuis bent’ (Begraafplaatsblues, p.17)
‘Nu dan sterft het kind / een sleep van kleine kristallen / achter hem aan’ (Stabat mater, p.19)
‘Rouw, buigzaam als riet, taai als hout, recht / evenredig met hoe de dood kwam, haastig, / barmhartig, sluipend, of met bruut geweld’. (Biodiversiteit, p. 22)
‘Hoe kom je het beste weg / met een schimpscheut, een schampschot / dat het slachtoffer net niet helemaal / toch genoeg raakt / om het te blijven verwachten?’ (Vragen die ertoe doen, p.23)
‘De processie op straat / rozenblaadjes op de kasseien en wij / in kanten jurkjes strooiden ze / en u, u steeg niet ten hemel’ (15 augustus , p. 25)
‘Als het weidegras grijs / van de as van mijn gedachten / ben ik dan schuldig aan / verzuring van de melk de lucht / de bomen de grachten?’ (Vragen die ertoe doen, p. 23)
‘Moeder, / alles wat niet mocht / heinde en verre gezocht / en nu in dit oneindig mogen / omgekeerd willen zogen / vis op vrijdag eten / uw ogen nooit meer vergeten’ (Litanie voor een moedergeur, p. 26)
‘Je droeg een wollen badpakje toen je poseerde / op een strandpaal, je krullen verwaaid van zeewind’ (…) ‘Je droeg maandverbanden, de geur van bloed / herkende ik pas toen ook ik mijn maanden / telde. Zweet en bloed. Ondergoed. Zwijgend hing het aan de wasdraad.’ (Gedragen, p. 27)
‘Januari schijnt met pover licht / op het marmer, waaronder wimpers / nu niet meer trillen’ (Hartkloppingen, p. 32)
‘Ergens in de strijd / is het woord gareel / uitgevonden, en zonde.’(Nooit meer, p. 35)
‘Stel: deze mummie ben ik. / De schrik slaat me om het hart / want waar moet ik al mijn spullen / laten, dit is veel te weinig / bergruimte.’ (‘Bij het zien van een grafkamer, p. 43)
‘Het is een dodeduifdag / in mijn hoofd vandaag’ (‘Voltooid leven’, p. 46)
‘Er krast een kraai / er wordt iets kaal / een plant hangt slap / ik ben slechts ach’ (Geluid dat pijn doet aan de oren, p. 61)
Foto: Lena Vermeulen