In gesprek met Hilde Keteleer over haar nieuwe dichtbundel "Mea Culpa"

3 november 2023

Door Annika Cannaerts. Foto: Lena Vermeulen.

Antwerpen Leest is een grote fan van de nieuwe bundel van Hilde Keteleer en had een gesprek met haar. We houden van de aandoenlijke wollen badpakjes in haar gedichten, maar vooral van de liefde voor de moederfiguur.

Er is geen betere plek om de geboorte van een nieuwe dichtbundel te vieren dan in de mooie Notebohmzaal van de Erfgoedbibliotheek in Antwerpen. De presentatie werd ingeleid door niemand minder dan Geert Van Istendael, zelf dichter en auteur, die haar werk ronduit bejubelde: ‘Hilde Keteleer slaagt erin met weinig middelen de geschiedenis van een hele generatie samen te ballen,’ aldus Van Istendael. ‘In Mea culpa is het verleden geborgen en verontrustend tegelijk.’

Klankschoonheid

Ik vraag me af hoe het komt dat de woorden in Hilde Keteleers gedichten als een helder beekje stromen in mijn brein. Als je inzoomt op de versregels, merk je pas dat het de taal is die daarvoor zorgt: het delicate klankrijm, de zorgvuldig gekozen woorden. Twee gedichten uit de bundel werden op muziek gezet en gezongen tijdens de presentatie, en dat was prachtig. Dat lukt alleen als de gedichten ook al zingen uit zichzelf.

Hilde vertelt dat ze er blij mee is dat het rijm niet meteen opvalt, omdat dat haar bedoeling was. Ik vraag me af of het makkelijk is voor haar, om woorden te laten vloeien.

‘Gedeeltelijk komt de taal wel vanzelf,’ zegt ze. ‘Wanneer je al lang dicht, ontwikkel je een soort zesde zintuig voor welke woorden goed samengaan. Natuurlijk werk je er later nog aan. Ik moet oppassen dat ik niet te strak vasthoud aan metrum en rijm, dat is mijn valkuil. Klank en ritme moeten op de achtergrond een leidraad zijn voor de lezer en vooral onzichtbaar blijven, zodat de vorm niet te veel de betekenis overschaduwt.’

Met Jezus in je armen betrapt

Als je opgroeit in een omgeving waar geloof diep verweven is in je opvoeding en tot in je vezels doordringt, is het bijna een lichamelijke gewaarwording: ‘die kleine jezus met wie je werd betrapt / wiens hart doornengekroond / zo lang in je heeft gewoond’ (p.5).

Maar in haar gedichten is er ook een verlangen om dat te ontworstelen en te ontstijgen. Ik vraag haar naar haar gedachten over geloof: ‘Dat is misschien de balans waar wij allemaal naar op zoek zijn,’ zegt ze, ‘tussen wat we vanuit onze cultuur als achtergrond hebben meegekregen en wat we daar dan individueel allemaal mee doen. Maar je kan er niet omheen dat je eigen geschiedenis altijd samenhangt met de geschiedenis van de tijd waarin je bent opgegroeid. Dat gebeurt vanzelf. Als dichter laat je jezelf ook leiden door wat je ziet, hoort, ruikt en proeft en uit deze individuele waarnemingen ontstaat ook een achtergrond.’

Ze denkt dat het in elk leven zo gaat: ‘Je krijgt een aantal dingen mee, zowel positieve als negatieve en er komt een tijd in je leven dat je daar tegen rebelleert of het achter je laat. Maar als je ouder wordt, besef je dat het nog steeds een deel van jou is. Dan kun je twee dingen doen: ofwel wijs je het af, wat vaak leidt tot hardheid of bitterheid, ofwel beslis je dat dit ook bij jou hoort. Je zoekt welke betekenis je er nog aan kunt geven, en dat heb ik, denk ik, geprobeerd in deze gedichten.’

De Jezusfiguur is voor haar altijd een heel mooie figuur geweest: ‘Toen ik de eerste keer in Egypte kwam (Hilde organiseert reizen in de woestijn), had ik echt een soort déjà vu. Door die mensen te zien in hun witte djellaba’s en de palmbomen, besefte ik dat ik dat als ideaalbeeld had meegekregen tijdens de godsdienstlessen: die mooie, ideale figuur met een witte jurk aan, met de armen gespreid. Ik denk dat dat ook een keerpunt was, waarbij ik me begon af te vragen wat die religie, die wij hebben meegekregen en waartegen we ons hebben verzet, te bieden heeft. Ik denk dan niet alleen aan idealen en ideeën, maar ook aan idealen van schoonheid. Misschien is dat wat de kerk ook nog altijd te bieden heeft, naast al de misstanden waar we de laatste tijd zo mee geconfronteerd zijn: de rituelen die die vorm van geborgenheid geven en het lijden een of andere betekenis geven. Dit geldt waarschijnlijk voor elke religie: elke cultuur zoekt rituelen om een of andere vorm van schoonheid toe te voegen aan het menselijk bestaan en al de ellende die eromheen hangt.

Mea culpa

De titel van haar bundel ‘Mea culpa’ windt er geen doekjes om: het gaat hier over schuld. Ook het eerste gedicht ‘Confiteor zonder god’ verwijst naar een schuldbekentenis. Daarin heeft ze het over ‘iets dat als een weke / slak een slijmspoor kringelt / om de harde feiten heen / om iets dat al verdween in de put / die stinkt naar mijn generatie’ (p.5). Hilde Keteleer vindt dat haar generatie schuld draagt: ‘Je kan er niet omheen dat wij een moeilijke wereld achterlaten voor onze kinderen en kleinkinderen. Er staan wel een paar gedichten in die ik ‘klimaatgedichten’ noem.’

Tegenwoordig is schuld een heel beladen term, niet iets wat we bijvoorbeeld onze kinderen willen aanpraten, want dat is niet goed voor ze. Dat was wel even anders in de vorige generatie, die daar net van doordrongen was, volgens Hilde: ‘We ademden dat elke dag in, wij zijn opgegroeid met een sterk schuldbesef.’ Maar ze vraagt zich ook af of dat wel zo eenduidig slecht is, want vanuit een besef van schuld ontstaat toch ook de kiem van het geweten?

Moeders die in soepen roeren

De dochter in de bundel verhoudt zich tot de moederfiguur met een mengeling van rebellie, schuldgevoel, maar ook dankbaarheid. De opstand tegen de moeder komt herhaaldelijk terug: ‘barricaden en verzetsdaden, / trappen naar macht en op het hart’ (…) ‘het gekooide / verlangen bevrijden, en niet omkijken / naar dat hart, dat geknakte / van moeders die in soepen roerden / die met een hoofddoekje / te biechten gingen en de was / op het binnenkoertje hingen’ (p.5).

Pas later besef je wat ze voor je betekend heeft, zegt Hilde Keteleer: ‘De generatie moeders waartoe mijn moeder behoorde heeft zoveel gedaan voor ons. Wij konden ons ontwikkelen en studeren, maar zij hadden het niet makkelijk. Ze kregen veel kinderen en cijferden zich weg voor het gezin, ze leden vaak in stilte. Wij waren alleen bezig met ons los te worstelen, te rebelleren.’ De spijt was er toen soms ook al, als ze als kind met een knapzak ‘dapper de straat uit stapte / maar om de hoek verloren was / en toen thuis de deur nog open stond / ik mijn hoofd boog naar de grond’ (p.16).

In het hele mooie gedicht ‘Gedragen’ somt ze alles op wat de moeder droeg: het zwijgen van een oorlog, zwarte laarzen op straat, een doodgeboren kind, de hoofdpijn en lange doorwaakte nachten bij kinderen. ‘En wie droeg jou? (…) vraagt de dichter. ‘Alleen de rolstoel droeg je / en voor elke keer dat ik hem duwde / zei je dank u’ (Gedragen, p.28)

Er spreekt veel mededogen - nog een woord uit een andere tijd - voor de moederfiguur uit de gedichten: ‘Hoe anders, hoe zwaarder / de jaren na het klaverveld / hoe uitgeteld, hoe piepend / de longen, leugenachtig / de tongen, geniepig / het leed, ik weet / het nu pas, moeder’ (Mater Dolorosa, p. 24).

Het gemis en de liefde in ‘Litanie voor een moedergeur’ raakt me: ‘Moeder, / alles wat niet mocht / heinde en verre gezocht / en nu in dit oneindig mogen / omgekeerd willen zogen / vis op vrijdag eten / uw ogen nooit meer vergeten / moeder’ (p.26)

Sponzen broekjes

Maar de kindertijd is niet al kommer en kwel, de herinneringen getuigen ook van een geborgenheid die vanuit de kleine dingen de lezer verwarmt. Geert Van Istendael gaf toe dat hij een steek van jaloezie voelde bij ‘Het boek der vergeten voorwerpen’, het voorlaatste deel in de bundel (p.52-57). Daarin staan allemaal woorden die bij dingen horen die niet meer of nauwelijks nog bestaan. Mijn favoriet is ‘Filterkoffie’:‘Druppelen, traag en zwart - / twee vrouwen, mise en pli en hoed / die perfect weten hoe het moet: wachten’ (…)‘in een tearoom waar / op het formicablad een plastic bloem staat’ (p.54).

Ik ben zelf ook oud genoeg om me het plezier te herinneren van de reisnecessaire voor jonge meisjes: ‘naaigarenklosje, kam en vijl, / spiegeltje, spiegeltje, spiegeltje / spiksplinternieuw, scharlakenrood leer.’ (p.54)

Doorheen de hele bundel slaagt Hilde Keteleer erin om de sfeer van die tijd bijna tastbaar op te roepen: ‘en wij, in sponzen broekjes / en met geschaafde knieën / kropen gehaast van de nestgeur / weg naar waar het zoete / zou beginnen, en vonden het niet.’ (p.11)

‘lakschoentjes nog in de doos / snijbonen door de molen / groene en rode kolen / winterappel kaneel / kinderen teveel / bitter, bloed’ (p.26)

‘bruine zeep en boenwas / nieuwe winterjas / naaimachinegestik / borende blik / iets dat niet mag’ (p.26)

Teloorgang

Op het einde van haar leven is de moeder ‘teloor gegaan / bij volle bewustzijn / een slab om je nek’ (p.30). ‘Bij het strijken van kussenslopen’ (p.29) dampt de herinnering aan de oude lijdende moeder uit de witte was: ‘Haast niet te dragen / het kijken naar halfopen mond halfopen ogen / gesloten gezicht morfineverdoofd lijf’ (p.29).

In ‘Biodiversiteit’ heeft de dichter het over de diversiteit van rouwsoorten: ‘Rouw, buigzaam als riet, taai als hout, recht evenredig met hoe de dood kwam, haastig, barmhartig, sluipend, of met bruut geweld’ (p.22).

Ik vraag haar hoe ze kijkt naar rouw: Voor mij hangt de manier waarop je rouwt erg samen met de manier waarop je afscheid moest nemen. De rouw was zachter bij mijn moeder, bij wie sterven een langzaam proces was. Bij mijn vader, die me plots ontnomen werd, voelde het als een blikseminslag. Ik denk vaak aan de mensen in Palestina en Israël, die hun geliefden nu zo plots en gruwelijk verliezen, en vraag me af hoe zij zullen rouwen. Is dat dan nog anders? Hoe moeilijk moet dat zijn.’

In het deel ‘Stel dat we geen tijd meer hebben’, kijkt de dichter zelf recht in de ogen van de eindigheid. In het gedicht ‘Van een trap vallen’ (p.42) is er de angst ‘dat je nooit meer heelhuids / aan zult komen’ (…) ‘want je loopt naast een afgrond’ (…) ‘overal het vierkant van de angst.’ Niet toevallig staat het gedicht ‘Bij het zien van een grafkamer’ (p. 43) er vlak naast. ‘Stel: deze mummie ben ik.’ (…) ‘Stel dat we geen tijd meer hebben / En dat we daarnaar kijken’.

Ik besta

De bundel begint en sluit ook af met ‘Mea culpa’ (p. 60-64). In ‘Kintsugi’(p.60) vraagt ze zich af ‘Hoe zichtbaar wil je verlijmd zijn’, en ziet ze ‘behoorlijk wat olifant’ (…)‘in de porseleinkast van onschuld’. Ze besluit: ’ja, laat hem zichtbaar zijn’.

Er wordt niet gezalfd naar het einde toe, de angel blijft prikken. Het gedicht ‘Geluid dat pijn doet aan de oren’ (p.61) is heel donker. Het is mijn lievelingsgedicht: ‘Er krast een kraai / er wordt iets kaal / een plant hangt slap / ik ben slechts ach / wat als / ik beter mijn stinkende best / had gedaan en veel / vlugger mijn vleugels / voor jou had gespreid / voor jou’ (…) ‘nu krast er een kraai’.

Maar we lezen ook de grote hang naar het leven: ‘ik wil niet in je spoor / nee niet teloor’ (p.31). We besluiten met de mooie woorden uit het gedicht ‘Zonsondergang in de woestijn’: ‘Ik besta nog, zwijgend / met een zacht vel, jankend.’ (…) ‘ons bange / maar vastbesloten ik besta’ (p. 48)

_______________________________________________________________________________

Omdat de Nottebohmzaal in een wip vol zat, stelt Hilde haar nieuwe dichtbundel "Mea culpa" voor een tweede keer voor, op woensdag 15 november 2023 om 20 u in De Boekuil, Antwerpsestraat 32, Mortsel.

Programma

  • Jonh Vervoort leidt in
  • Marijn Sebrechts en Gerard Kessels zingen gedichten uit "Mea culpa"
  • Mattie De Ryck begeleidt op piano en Danielle Van Keilegom op dwarsfluit
Mea Culpa

Hilde Keteleer is auteur, literair vertaler uit het Duits en het Frans en schrijfdocent. Ze is ook Klimaatdichter. Bij Wereldbibliotheek publiceerde ze de dichtbundels Al wat winter is en waar en Deuren, bij uitgeverij Vrijdag de romans Puinvrouw in Berlijn en Omheind en bij Uitgeverij P de dichtbundel Weg van de tijd. Vormen van verdwijnen. Ze vertaalt zowel poëzie als proza voor diverse Nederlandse en Vlaamse uitgevers en voor heel wat tijdschriften. Haar recentste vertalingen: Beeldenraper, uit het werk van de Belgische dichter des vaderlands Carl Norac, en Requiems van R.M. Rilke (beide Uitgeverij P). Zie ook: https://hildeketeleer.eu/bio/

Hier lees je de "Zinnen als pralines" uit Mea culpa.