'Woorden als sneeuwvlokjes' - interview met Peter Holvoet-Hanssen
Door Annika Cannaerts
Je zal het niet vaak meemaken dat er een dichter op het podium staat en het publiek een hele voorstelling lang op het puntje van zijn stoel zit en zich laat meevoeren. Daarvoor moet je Peter Holvoet-Hanssen heten. Al heel zijn leven is hij dag en nacht met poëzie bezig. Zijn laatste werk, Libretto, is een bundeling van een 65-tal Lied- en Muziekdoosgedichten, gesprokkeld uit zijn bundels die verschenen van 1998 tot en met 2020.
Ik was erbij toen je je gedichtenbundel Libretto voorstelde en ik was helemaal van mijn sokken geblazen, Peter. Je liet je begeleiden door de accordeonist Sebastian Enriques, niet de eerste de beste. Zijn muziek was een wonderlijke combinatie met jouw gedichten.
Ja, Sebastian is fantastisch, hij is zowat de nieuwe Astor Piazzola.
Je bent een ‘dichter-troubadour’, wat moeten we ons daarbij voorstellen?
Daarmee stap ik in de voetsporen van een heel oude traditie, waarbij je jezelf vergeet en je helemaal afstemt op je publiek. Een troubadour heeft een ‘mantel van gedichten’ aan, een ‘playlist’, zeg maar, en op het moment zelf kan hij, in een fractie van een seconde, schakelen naar wat op dat moment precies bij zijn publiek past. Het is heel anders dan een klassieke voordracht, waarbij een performer op voorhand zijn teksten en de volgorde instudeert. Een troubadour heeft de vrijheid om op het moment zelf alles nog om te buigen. Zo was ik bijvoorbeeld eens op een evenement waar het stormde en regende. De gedichten die ik had uitgekozen, pasten daar niet bij. Ik heb dat ter plekke, in een fractie van een seconde, gemoduleerd.
Heel deze bundel ademt muziek. Het eerste gedicht is al een oproep om te zingen: ‘zing voor de nevelkoeien zonder poten / zing voor de blauwe kruinen zonder stam’. Ook in het tweede gedicht zijn ‘uit eeuwig de dingen die wij zingen’. In Sterrenwijsje op p.28 gaan de letters zelf zacht aan het zingen. Soms staan er noten bij de gedichten, zoals in het Torenlied op p.44: ‘ding dong ding ting ling ling kling klang (3 x)’ en op p.36 springt een man zingend in de Mississipi.
Ik werk nog met metrum in mijn gedichten, daarom dat het zo goed met muziek samengaat. Met klanken spelen is ook een oude traditie die ik fijn vind om door te geven. Klankrijke taal roept ook emoties en verbeelding op. Maar wat ik nog heel belangrijk vind, is compositie. Ik ben sterk met de vorm bezig van het gedicht en van de hele bundel. Ook het visuele vind ik belangrijk. Zo schreef ik gedichten in de vorm van wolken.
In Libretto zitten veel gedichten die aan kinderliedjes doen denken: het Reuzenwijsje p.64, het Ezeltjeslied p.66, en ‘De mezenman’ p. 47. Ze klinken lieflijk en speels, maar onder al die luchtigheid zit vaak een tragische laag. Op p.20 lezen we ‘graaf de kuil diep breek mij in stukken / rode reus laat groeien het gras’. In Lied voor Kenny op p.21 is er een kind dat de dag niet haalt, op p.23 is er een moeder die ‘kromt van de pijn’.
Soms wordt de wereld heel bevreemdend in je verzen: ‘De foor is donker, botsauto’s draaien rond de maan / bij de lift een man die vrouw en drie kinderen verloor’ (p.23). In Sneeuwmaker (p.29) moet de ik-figuur ‘sneeuwmannen animeren / vals ijs pletten en massagraven dempen.’
Ja, de ondergrond is vaak donker en melancholisch. De Sneeuwmaker is de opponent van de kwaadaardige tovenaar, de Goleman of reus, die staat voor de donkere kracht die in elk van ons zit. Sommige mensen verdringen dat en zetten dat buiten zichzelf. De Sneeuwmaker staat voor de gevoelige kant, probeert voor de betovering te gaan. Maar die huizen wel in hetzelfde hoofd, er is een voortdurend gevecht tussen die twee. De ene keer wint de tovenaar, de andere keer het sneeuwvlokje.
Op p.29 klaagt iemand dat er te weinig sneeuw wordt gemaakt: ‘Overal en voor iedereen het spinsel van witte vlokken / tegen het lawaai’. Sneeuw is een terugkerend motief in je werk. Wat is het verband met de poëzie?
Mijn scheepsmuziekbol heb ik altijd mee, of mijn publiek nu kinderen of bejaarden zijn. Als je hem schudt zie je sneeuwvlokjes. Die staan voor de woorden en de beelden. Iedereen kan er iets anders in zien. Dat is het voordeel en het wonder van poëzie: hoe je kijkt bepaalt ook wat je ziet. Bij iemand anders zal een ander woord uit het gedicht opvallen misschien. Er is ruimte voor interpretatie, iedereen kan anders kijken. Er is geen dwingende, vaste betekenis, want daar zijn andere genres voor. Maar al die vlokjes zitten wel samen in een sneeuwbol, dus er is toch een eenheid in de veelheid.
Dat vind ik net de kracht van jouw poëzie, dat je er elke keer iets anders in kan lezen, een ander ‘sneeuwvlokje kan volgen’.
Iets waar ik me heel hard tegen verzet, is dat gedichten consumeerbaar moeten zijn. De poëzie is vrij. De complexiteit van het leven is vaak niet onder woorden te krijgen. Daar kunnen we poëzie voor gebruiken, daar maken we sneeuw mee. Soms moet je gedichten niet proberen te begrijpen, of ‘grijpen’ is misschien een beter woord. Je kan ook luisteren met je innerlijk oor.
Het sprookjesmotief komt ook vaak terug in je gedichten. Ik kwam Vrouw Holle tegen op p.29: ‘Schud mijn dons leeg van den hogen hemel neer / Nu ben ik leeggeschud / Eindeloos moe.’ Op p.73 is er de Meermin van Haarlem: ‘een fee die sneeft in zee / haar emmer stinkt, haar emmer stinkt / (…) / ik hoor de maan / ik heb geen naam’
Die bestond echt, hé, die meermin. Mensen denken soms dat ik te veel verbeeldingskracht heb, maar ik heb dat niet verzonnen. Buiten Haarlem had men een naakte vrouw opgepikt, die psychotisch was. Ze hebben haar op een kar gezet en tentoongesteld in Haarlem als zijnde een meermin, want ze kon geen kleren verdragen. Heel haar leven hebben ze die opgesloten en nu staat er in Haarlem een standbeeldje voor de meermin. In de handgeschreven documenten uit die tijd, rond de 17de eeuw, lees je een grote tevredenheid dat ze, toen ze stierf op het einde, zij dan toch eindelijk een kruisken kon maken. Dat is dus het enige waar ze met haar op geoefend hebben blijkbaar.
Arme vrouw!
Mijn gedichten zijn vaak ook een eerbetoon aan zo’n mensen.
De wereld met zijn gruwel hou je inderdaad niet buiten in je gedichten. Op p.26 ‘schroeit het mosterdgas hun moeders van de wereld af’, zijn er ‘33 doden in een klap’. Op p. 39 vinden we een ‘uiteengereten moeder / kind als pleepapier / een huis in brand / (…) / een ex-gezinshoofd met een uitgeholde romp / (…) / een zigeunerlied met gratis foto: bloederige hersenklomp. Jonge fietskoeriers zwerven op p.42 door de stad als ‘uitzichtloze meeuwen’. En er is ook een Kolonisatielied.
Ja, het is niet zomaar een sprookjeswereld. Wij koloniseren alles met ons beton, het ene dorp rijgt zich door lintbebouwing aan het andere. Ook hier in het Begijnhof, waar ik woon, is dat aan de gang. De ware machthebbers vind je in de immobiliënsector. Kijk ook maar naar wat er in Oostende gebeurt.
Er klinkt engagement uit je bundel.
Ik was daar altijd al mee bezig. Toen er vroeger geleerde congressen plaatsvonden in geleerde taal over de vraag of een dichter zich moet engageren of niet, stond ik buiten met een sociaal project. Ik ben daar dus ver voorbij. Een sociaal project kan tegelijkertijd ook een poëticaal project zijn. Die splitsing maken, daar hou ik me niet mee bezig. Het is ook een levenshouding, waarbij kwaliteit belangrijker is dan kwantiteit. Ik ben op zoek naar schoonheid, iets dat ons verbindt.
Mijn lievelingsgedicht is Rozenbloedje, op p.62: ‘Roos, wees gegroet / (…) / Roos Roosje bloedt / nooit komt iets nog goed / de tijd strikt ons met een list / dromen rotten in de kist (…) komt het ooit weer goed / weet het niet, mijn bloed / vraag het aan de doorn / die de roos behoedt’
Ik heb gedichten geschreven over opsluiting toen we in het Griekse eiland Spinalonga waren, een voormalig melaatseneiland. Opsluiting kan vele vormen aannemen, tijdens corona bijvoorbeeld, in een asielcentrum of in een denkpatroon. Dit gedicht schreef ik voor mijn dochter. Als ik poëzie schrijf voor haar zijn dat vaak angstbezwerende gedichten. Rozenbloedje is een soort van een amulet, de poëzie als talisman dus.
Waarom schrijf je, Peter?
Als jongetje werd ik altijd uitgelachen met mijn ros haar, en ik was de puber met zo’n dikke pukkel op mijn neus. Ik heb een deprimerende schoolgaande jeugd gehad en een thuissituatie die, op zijn zachtst gezegd, niet rooskleurig was. Ik las een gedicht van Paul Snoek, Totem, een ode aan de verbeeldingskracht, en ineens vond ik een bondgenoot. Waar ik nadien ook terecht kwam, altijd kon ik met poëzie bezig zijn, dat kon niemand van me afpakken.
______________________________________________________________________________
Op vrijdag 20 oktober nodigt Antwerpen Leest alle stadslezers uit voor een inspirerende avond in De Groene Waterman.
Na een boekenspeeddate trakteren De Sneeuwmakers Peter Holvoet-Hanssen en Sebastian Enriques ons op het wonderlijk muzikaal-poëtisch avontuur ‘Libretto’.
Gratis, en elke stadslezer mag een gast meebrengen.
Ben jij er graag bij? Hier kan je meer info vinden en je ticket(s) reserveren!
Waar kan je Peter Holvoet-Hanssen nog overal vinden binnenkort?
- Zuiderzinnen op 17 september: in de tuin van het KMSKA lezen Peter en talrijke dichter(e)sen voor uit Het Grootboek, het groot 'Verzenlied van 't Stad', van 13u30 tot 15u30 (i.s.m. Creatief Schrijven). Later wordt Het Grootboek permanent tentoongesteld in het Letterenhuis.
- Poetik Bazar in Brussel op zondag 24 september: Peter brengt daar zijn ‘Klinkslaglied voor het open woord’.
- Tijdens Antwerpen Leest in De Groene Waterman op 20 oktober: een muzikale presentatie van zijn bundel Libretto.
- Kaleidoscoop in Mortsel op 19 januari: poëziemuziek en tryout van zijn alweer nieuwe dichtbundel 'Goleman', ook op 27 januari in De Arenberg, met Mauro Pawlowski en Leen Diependaele.
Foto door An Leenders van Creatief Schrijven: StadsPeter met zijn muze/'kaperskapiteine' Noëlla Elpers: samen Het Kapersnest.