Meeslepende enthousiaste en spannende roman vol met wetenswaardigheden
Als je het boek Het tij hoog, de maan blauw van de Belgisch-Nederlandse Jolien Janzing open slaat, word je eerst geconfronteerd met de lijst personages die de eerste bladzijden siert. De lezer wordt zo gewaarschuwd dat hij of zij een verhaal induikt waarin vele levens aan bod zullen komen. Daar hoef je niet te lang bij stil te staan, een bladwijzer is voldoende om dit even te markeren en later even terug te kunnen bladeren.
De verschillende delen dragen de plaats en de maand van de gebeurtenissen die erop volgen. De eerste scène katapulteert ons naar de tweede helft van de 19e eeuw, naar de stad waar de auteur ook thuis is: Antwerpen, augustus 1871.
“Een klein jongetje was hij, pas vijf jaar oud, toen hij aan de hand van zijn vader een bezoek bracht aan een opmerkelijke en zelfs wonderlijke tentoonstelling. Baron Auguste de Gerlache had op het laatste moment besloten zijn zoontje mee naar het congres in Antwerpen te nemen en daarmee gaf hij, zonder daarvan bewust te zijn, een flinke draai aan diens levensrad.”
Adrien de Gerlache deed daar in de Academie voor Schone Kunsten op het eerste Internationaal Geografisch Congres namelijk de inspiratie op om ontdekkingsreiziger te worden. Het liep er vol met ontdekkingsreizigers en vertegenwoordigers van de toenmalige “aardrijkskundige genootschappen” en ook met gegoede rijke burgers die in de avontuurlijke lezingen en een tentoonstelling een nieuwe hobby hadden gevonden. Adrien was niet de enige die er rondliep, ook de Duitse zakenman Jacques Osterrieth en zijn prille veel jongere bruid Léonie, geboren Mols, liepen er rond. Léonie hoorde er overal Afrika vernoemen, het gebied dat iedereen inclusief de Belgische koning tot de verbeelding sprak. Maar wat ze ook hier en daar opving als te ontgonnen terrein doch niet zo vaak waren de Noordpool en Antarctica.
Een sprong naar de toekomst: in 1896 maken Adrien de Gerlache en Léonie Osterrieth, woonachtig in het prachtige Osterrieth-huis in Antwerpen en ondertussen de rijkste weduwe van de stad, kennis met elkaar op één van de salons die Léonie er wekelijks organiseert, en waar ze kunstenaars, schrijvers, muzikanten, en ja ook ontdekkingsreizigers op inviteert. Je krijgt een beeldend plaatje van het prachtige huis, een eclectisch palazzo dat rijkelijk is gedecoreerd. Een werk van schilder Robert Mols, Léonies broer (haar vader was schilder Florent Mols), sierde een van haar wanden. De sfeer maakt direct indruk. Adrien en Léonie komen met elkaar in gesprek, en hij bepleit zijn plannen bij haar. Als Léonie geen vrouw was geweest, had ze eigenlijk zelf ontdekkingsreizigster willen worden door haar hang naar avontuur en nieuwe ontdekkingen. Nu zou ze er alles voor doen dat Adrien de Gerlache zijn expeditie naar Antarctica zou kunnen ondernemen. Bijna was het hen niet gelukt omdat de Belgische koning zijn expeditie niet ondersteunde - hij was geïnteresseerder in Kongo zoals we weten en waarnaar veel verwezen wordt in dit boek - op het laatste nippertje werd de expeditie nog gered door een mooie donatie.
We weten nu dat de Antarctica-expeditie van de Gerlache met het schip de Belgica is doorgegaan en kon vertrekken op 16 augustus 1897. In januari 1898 kwam de Belgica aan bij de kust van Grahamland en bracht de Gerlache met behulp van zijn meegevaren wetenschappers de Belgicastraat en een aantal eilanden er in kaart. Op 15 februari 1898 staken ze de Zuidpoolcirkel over, en op 28 februari raakten ze er vast in het ijs. Het was eigenlijk de stiekeme wens van de Gerlache om er te overwinteren, iets wat niemand hen al had voorgedaan.
Onder de internationale bemanning waren er twee leden die zelf later hun expedities zouden opzetten om zowel de Zuid- als de Noordpool te bereiken: ten eerste de Noor Roald Amundsen, toen een jonge eerste stuurman, die onbetaald was meegereisd en later met zijn eigen expeditie als eerste op de Zuidpool zelf zou staan. Ten tweede de Amerikaan Frederick Cook, die dezelfde ambitie als ontdekkingsreiziger koesterde, en tijdens deze expeditie als scheepsarts een belangrijke rol speelde door de bemanning tijdens hun overwintering in het Antarctische ijs er door te helpen halen. Cook zou later beweren evenals zijn Amerikaanse concullega Robert E. Peary dat hij als eerste de Noordpool zou hebben bereikt. Daar er bij die twee claims veel vraagtekens te plaatsen zijn, is de slotsom dat Amundsen ook weleens de eerste zou kunnen zijn die als eerste voet op de Noordpool heeft gezet. Janzing zelf zou dit misschien niet zo erg vinden, noch ondertekende, aangezien hij door de schrijfster als een atletische Viking wordt neergezet, met heel veel aantrekkingskracht bij de vrouwen ook, en zelf ook erg onder de indruk van hem raakte.
Aangezien Amundsen noch Cook in de toekomst konden kijken toen ze met De Gerlache mee waren, werkten ze gelukkig schouder aan schouder samen met de rest van de bemanning, toen hun schip nog steeds vastzat na de Antarctische winter om een kanaal als doorgang ijsvrij te proberen krijgen omdat ze anders bijna een tweede winter zouden vastraken op Antarctica en ze dit zo goed als zeker niet zouden overleven.
De beelden van de Antarctische reis contrasteren enorm met wat er aan het Antwerpse thuisfront plaatsvindt: de indrukwekkende maar ook ruige, ijskoude natuur die naar adem doet happen en de moeilijke omstandigheden op het schip, de enige plek waar de bemanning beschutting kan vinden tegenover de chique, schilderachtige, kleurrijke met lichtjes versierde beelden die Antwerpen een prachtige grandeur geven. Dat kan echter niet verdoezelen dat Adrien zowel door Léonie zelf als bv diens zus enorm gemist wordt, net zoals de andere vrouwen en familieleden van de bemanning die hetzelfde ondergaan.
Zodoende maken de achtergebleven vrouwen in Antwerpen kennis met elkaar; op een heel toevallige manier komen de vrouwen uit zowel de rijkere als uit de volksklasse met elkaar samen in het huis van Léonie en ontstaat er een niet voorziene onzichtbare band tussen hen omdat ze al maanden geen nieuws meer van hun man, broer of zoon hebben gehoord. De nadruk op de relaties tussen de bemanningsleden en de familie en geliefden die ze achterlaten, al dan niet fictief, kleuren de roman verder in.
De communicatie in de tijd van deze ontdekkingsreizigers ging uiteraard ook veel trager. Pas een jaar nadat de expeditie vast kwam te zitten, in 1899, raakten ze vrij en konden ze begin maart eindelijk het ijs achter zich laten. Dan moesten ze nog wachten tot ze een haven in Argentinië bereikten om een bericht naar het thuisfront te kunnen sturen. Om uiteindelijk in november datzelfde jaar terug voet aan wal te kunnen zetten in Antwerpen, zo lang moesten hun naasten wachten om hen terug in de armen te sluiten.
Het verhaal houdt de lezer tot op het einde van het verhaal in de ban. Ook het vertelplezier spat van de bladzijden af, dat merk je aan de sprankelende taal en dito dialogen. Janzing kon haar verhaal vertellen aan de hand van de talrijke bronnen die de Gerlache, zijn kapitein Georges Lecointe, Amundsen en Cook achterlieten. Ze deden heel wat wetenschappelijke waarnemingen die goed werden bewaard. Je leest tevens een vlot meeslepend en spannend relaas over een periode die veelbelovend en vol is van nieuwe uitvindingen en ontdekkingen, ook op de wereldkaart. In deze periode heerst er een optimistisch toekomstdenken. Die spirit overplanten naar vandaag nu de wereld zich in een wereldwijde crisis bevindt, is moeilijk. Zich daaraan optrekken en zich laten motiveren door het feit dat mensen tot veel in staat zijn, is echter een mooie boodschap. Jolien Janzing heeft met deze historische roman een topboek geschreven.