En hoop scheidde het licht van de duisternis...
Wie mij een beetje volgt, weet dat Stefánsson wellicht mijn uitverkoren schrijver is. Zijn verhalen meanderen, de stijl is diep en donker zoals de lange IJslandse winters (waaruit waarschijnlijk dergelijke grote verhalenvertellers geboren worden), de thema’s tijdloos en universeel. Door al het rauwe van het menselijke bestaan en de eenzaamheid heen is er de liefde en als de liefde wegvalt blijft er de schoot van de natuur. En God, die misschien niet bestaat maar toch altijd en alom aanwezig is.
Een klein dorp dat leeft van de visvangst en daarom ook van het grillige humeur van de zee, die ‘zout is van al het huilen van de verdronken mannen die ronddolen over de bodem op zoek naar een spoortje licht’ (vrij geciteerd).
En wat doen twee mannen, die meer van literatuur houden dan van de zee en van vissen, op een boot? Zoveel dat een van hen, Bardur, nog eerst, voor hij aan boord gaat, een paar zinnen in zijn geheugen wil prenten en daardoor zijn jas vergeet, en wie doornat wordt, als het weer zich van zijn slechtste kant laat zien, wordt doorkoud en die koude kruipt langzaam maar zeker naar zijn hart.
De andere jongen, die geen naam heeft, rouwt om zijn vriend en zal het boek terug naar de blinde eigenaar brengen. Het is een tocht door de hel, en het boek beloofde misschien de hemel, al heette het dan het verloren paradijs…
Na het eerste deel, waarin het leven zich op zee afspeelt, speelt het tweede zich af in het dorp. Maar waar je ook op aarde bent, op zee of aan land, in sommige streken en tijden is het leven hard en mensen doen hun best, en soms is dat weinig en soms is dat bier drinken en wat ouwehoeren met elkaar, of de liefde bedrijven of elkaars eenzaamheid verzachten en in bed de voeten aan elkaar warmen.
En soms komt de dood snel, slaat ze toe voor je er klaar voor bent, en soms vraag je je af waarom je nog leeft, en de jongen vraagt zich af of hij Bardur niet verlaten en verraden heeft, en de doden die geen rust vinden blijven je wegen kruisen met hun lege ogen en gemurmel.
Zoals de natuur leven en dood in zich draagt, dragen Stefánssons personages liefde en egoïsme in zich, licht en duisternis. En die krachten scheppen sterk getekende karakters en onderlinge relaties die spiegels zijn van de zee: glad, woest, vruchtbaar, meedogenloos en voor alles voor het leven onmisbaar, want wie ben je zonder de ander dan verloren in jezelf?
Er moet hoop blijven zijn.
“Sommige zijn licht, andere donker, april bijvoorbeeld is een licht woord. De dagen lengen, hun licht gaat door het donker als een zwaard. Op een dag worden we wakker en de plevier is gekomen, de zon staat dichterbij, het gras komt onder de sneeuw vandaan en wordt groen, de boten worden weer te water gelaten na een lange winter op het strand te hebben geslapen en over de zee te hebben gedroomd. Het woord april is samengesteld uit licht, vogelgezang en blijde verwachtingen. April is van alle maanden het hoopvolst.”
Dit deel is het eerste van een trilogie.
Waarschijnlijk overbodig om het te zeggen, maar ik kan het niet laten. Ik kijk uit naar deel 2 (Het lied van de engelen) en deel 3 (Het hart van de mens).
Maar eerst ligt Jean-Baptiste Andrea’s ‘Duivels en heiligen’ nog op mijn nachtkastje…
Synopsis
Als zijn vriend bij een vistocht omkomt door onderkoeling (hij was zo verdiept in een boek dat hij vergat een jas mee te nemen), gaat een jongen daar aanvankelijk zeer onder gebukt.