ode aan het filosofische leven én poëtische denken en kijken.
Citaat: "dan kan ik weer dansen / on het zonlicht zoals/ ik vroeger deed, met/ zwierige krullen die / opveerden van geluk,/ ze sloot de ogen en / zakte niet lang daarna/ weg in de deemstering,/ verdween in de sacraliteit/ van zachte dekens/"
Tine Hertmans werd geboren te Gent in 1947 en groeide op in Sint-Amandsberg. Om de verveling te verdrijven tijdens de voor haar saaie lessen, las ze onder haar schoolbankje stiekem in dichtbundels die ze op zolder gevonden had: Alice Nahon, Albrecht Rodenbach. Hun woorden achtervolgden haar tot in de slaap... in 1981 trok ze de schoolpoort voorgoed achter zich dicht. De vrijgekomen tijd vulde ze in met vrijwilligerswerk, creatief bezig zijn, schrijven en lezen. Toch waagde ze zich pas in 2006 aan haar poëziedebuut. In 2009 werd zij in haar thuisgemeente Destelbergen aangesteld als Dorpsdichter. Nog steeds is haar passie niet geluwd, ze werkt met veel kennis en passie verder op haar eigen ritme.
Met De dagen zijn van spinrag publiceerde Tine Hertmans in 2006 haar debuut waarin zij snakte naar de schoot van de aarde in solide rust. In een zeer aparte dichttaal peilde zij naar de randen van het leven zelf. In De geur van akkerwinde uit 2010 zoekt ze troost en zin in de natuur en probeert er via observaties en eenheidsbeleving een weg te vinden, als een soort kompas in haar leven. In deze bundel vinden we gevoelig aansprekende poëzie terug, waarin het aardse en het sacrale met elkaar verweven zijn. Nu eens in een strakke, ingebonden vorm, dan weer vrij en spontaan geschreven. Ze scoorde in 2011 zeer hoog met haar bundel Tuin van Eden, gedichten over seksueel misbruik, een verwoording van haar missie, namelijk doorstaan leed in poëzie vatten. In 2017 verschenen er op"De Druivelaar"-scheurkalender, twaalf van haar gedichten.
En nu is er haar nieuwe dichtbundel Dansen in het zonlicht, waarin zij weer schittert met beeldende taal en een lyrische kijk op een wereld van lust, verdriet, liefde, verlies, opoffering, jeugdigheid, ouderdom, dood en geboorte, geeft. Uiteenvallend in twee delen merken we dat het eerste deel eigenlijk meer klassieke gedichten, en het twee meer prozagedichten bevat. De gedichten uit het eerste deel zijn kort en meestal ook zeer klankrijk, het zijn vaak rapsodies, dansen al dan niet met met exotische accenten, lyrische beschouwingen over natuur en kunstzinnige beschouwingen. Mooi maar iets gebalder en lichvoetiger dan de prozagedichten, die diepzinniger graven en ook meer op literaire en filosofische leest geschoeid zijn. Het allerlaatste gedicht Wilde tuinen, vat deze bijzondere dichter heel mooi samen in de regels: laat ons de dag/ vieren mijn lief/en door de uren/slenteren tussen /open gewaaide regenbuien/. Heel de bundel is een aparte ode aan het filosofische leven én poëtische denken en kijken.