Zinnen als pralines - uit 'Tijgerbrood' van Ruth Lasters
Door Annika Cannaerts
In deze rubriek deel ik fragmenten uit gedichten die me bijbleven. Woorden die niet meteen verdampen, maar waar je langzaam van wil proeven zoals van een bijzonder lekkere praline. En waarvan je er dan nog één wil nemen. En nog één.
Alle pralines komen uit het bijzondere gesmaakte ‘Tijgerbrood’, de laatste dichtbundel van Ruth Lasters.
‘Om heraansluiting met alles te vinden / volstaat één aanraking, één door een ander / teruggestreken armhaar (…)’
‘Toen wij elkaar ontmoetten, rook het als / vlak na het maaien van zo’n tintelpaarse eindeloosheid’
‘Sneeuwwitje die zeven dwanggedachten van je te slapen legt onder haar oogleden (…)’
‘zelfrijzend bang zijn’
‘(…) een wand gemaakt van / allerlaatste brillenglazen van stokoude mensen, / waar nabestaanden op ladders en krukjes / door de brillenglazen van hun ver- of bijziende geliefden / keken. (…)’
‘mijn soms onmenbare, buffelzwarte getob’
‘Er staat een overleversrij in mij met nummertjes / als in een drukke slagerij’ (…).
‘Deze tandenstoker die ik altijd bij me had, je mag hem hebben / als verweer tegen de alligatorachtigen op je pad.’
‘Collega S vertrok op eeuwige engelencruise (…)’
‘(…) mijn hersenen eventjes herleidt / tot gortepap vol klonters onrust./
‘Ach, eens gezegd blijft toch gezegd. Je kunt de pitbulls terugroepen / maar niet de beten door hen veroorzaakt.’
‘Ik leg de eed af van de okkernoten. / Ik zweer je dat ik altijd zal geloven / dat je met glans zal slagen voor de bolsterproef /
‘hoogtevrees onder mijn schors’
‘Tegelijk grammaticaal en gevoelsmatig correct / krijg ik dit niet gezegd. Soms moet een mens daartussen kiezen / of hij zakt dwars doorheen het taalopperlaagje.’
‘Mijn twee stiltes ontmoeten elkaar niet.’
‘Zoals sommige winkelkarren voorbij het supermarktterrein / blokkeren, elektronisch beveiligd, / zo houden misschien ook laarzen vol sensoren/ ooit automatisch halt wanneer men ongerepte sneeuw betreden wil’ (…)
‘Het telt je af, het wist je uit, al dat verkeerd gegok van hoe/ de dingen te verzachten voor de ander.’
‘Soms denk ik dat alleen de Noordzee mij begrijpt.’
‘zo’n lintwormdag die zich onafgebroken voedt met / ‘als we toen maar dit gedaan hadden of dat’.’
‘Noem mij gerust een opnieuwbeginnersfetisjist.’
‘Ik heb je lief met het én én van haaientanden / die én naast én achter elkaar in rijen staan, al had een enkele / vlijmscherpe reeks misschien ook volstaan. (…) / Ik kan je niet omarmen enkelvoudig nu. Telkens druk ik ook / de reeds stokoude man tegen me aan, plus het jongetje van opnieuw / zes én acht én tien. Een slaapkamer: een overzichtstentoonstelling / van al elkaars gedaantes (…)’