De toptips van Steven Van Ammel: "Ik blijf pleiten voor goede bibliotheken!"
door Sven Reynders
Beste Steven Van Ammel, u bent zeker geen onbekende in literatuurland, maar kan u zich toch kort voorstellen voor onze lezers?
Steven Van Ammel: “Wel, ik ben boekhandelaar en stukjesschrijver voor De Standaard. Ik zit ruim 25 jaar in het boekenvak en werk sinds 15 jaar bij Passa Porta, een boekhandel in Brussel. In die periode heb ik ook gedurende 9 jaar literaire avonden en programma’s, festivals en aanverwante bedacht en begeleid. Maar dat doe ik nu nog enkel als freelancer. Voor de Standaard der Letteren
schrijf ik bijna wekelijks Van de boekhandel geen nieuws. Daarnaast schrijf ik ook nog behoorlijk wat recensies en reportages.”
Van al uw verschillende activiteiten, wat is degene die u het meeste voldoening bezorgt, waar u het liefst mee bezig bent of die u het meeste energie bezorgt?
“Als ik echt één activiteit zou moeten kiezen, dan denk ik dat het de boekhandel is, dat is toch wel de kernidentiteit van de mens, dat doe ik ook al het langst. Het boekenvak is redelijk horizontaal, het is niet iets waarin je kan opklimmen. Je bent boekhandelaar en je blijft dat. Vandaar dat sommigen nogal meewarig kijken en de vraag stellen, waarom ga je toch steeds terug aan die kassa zitten? Maar ik doe dat heel graag, ik praat ontzettend graag met lezers. Daar krijg ik veel energie van!

Daarnaast heb ik gemerkt dat ik de laatste jaren alsmaar meer plezier haal uit het schrijven. Dat is zeker niet altijd zo geweest, in het begin was het echt zwoegen. Nu het vertrouwen groeit, groeit ook het plezier. Maar het liefst ... ja toch wel de boekhandel.”
Waar komt uw liefde voor het boekenvak vandaan?
“Die vraag heb ik me ook al gesteld, want wij hadden thuis geen boeken. Ik denk dat hiervoor mijn belangrijkste ontmoeting die met de dorpsbibliotheek van Boechout is geweest. Eerst één keer per week met de klas er naar toe, later alleen met een eigen stempelkaartje.
Bibliotheken worden door boekhandelaren vaak wel wat meewarig bekeken, mede ook omwille van de onnozele, quasi afwezige leenvergoeding, hetzelfde geldt voor de Boekenbeurs. Maar het zijn twee plekken waar kinderen die thuis geen boeken hebben wel met boeken in aanraking komen, daar is ook een taak weggelegd voor het onderwijs of andere sociale activiteiten. Hoe zeer we het ook anders zouden willen, de drempel van een boekhandel is nog altijd hoger dan die van de bibliotheek. Ik blijf pleiten voor goede bibliotheken.”
U leest ongetwijfeld veel. Heeft u bepaalde leesroutines, favoriete plaatsen of momenten om te lezen?
“Ik zit nu voor de tweede keer in een heel zotte periode, omdat ik in de jury zit van de Boekenbon Literatuurprijs. Vorig jaar hebben we 527 boeken opgestuurd gekregen. Als je ervan uit gaat dat een normaal leestempo 50 pagina’s per uur is, dan weet je dat geen mens dat gelezen krijgt. Ik heb hiervoor een systeem ontwikkeld waarbij ik eerst 30 pagina’s lees, dan beslis ik of ik doorlees tot 50 pagina’s en als het dan nog goed is, lees ik het boek uit. Ik probeer trouwens zoveel mogelijk van die boeken uit te lezen, ik lees dan ook overal. Ik heb het geluk in Brussel te werken, maar er niet te wonen, waardoor ik veel pendel en vaak met de trein onderweg ben. Dus ja, ik lees veel. Ik geloof ook wel dat lezen een spier is die je kan trainen, hoe vaker of hoe meer je leest, hoe vlotter het gaat. Als je zoveel leest, zijn ook alle drempels weg. Het is een literaire variant van kettingroken, ik steek het ene boek met het andere aan en ga gewoon door.”
Als u niet ‘in opdracht’ leest, wat is dan de literatuur waarnaar u grijpt?
“Dat is altijd overwegend fictie geweest, ik heb toch vooral romans, korte verhalen en novellen gelezen. Het cliché wil dat vrouwen vooral fictie lezen en mannen non-fictie, ik zie in de winkel dat daar wel wat waarheid in schuilt, maar bij mij is het toch vooral fictie. Als ik non-fictie lees, heeft het vaak veel te maken met fictie, biografieën van schrijvers of werken over de geschiedenis van het boek of uitgeverijen. Vroeger las ik veel poëzie, dat gebeurt nu nog enkel sporadisch. Ik ervaar dat wel als een gemis, het heeft wellicht ook te maken met het feit dat je poëzie op een andere manier leest, je moet er op een andere manier ruimte voor hebben in je hoofd. Ik denk dat ik met fictie makkelijker in zo’n verhaal kan verdwijnen dan in een gedicht.”

Kan u ons iets vertellen over uw journalistieke activiteiten?
“Ik ben een jaar of vier geleden begonnen als stukjesschrijver, afwisselend met A.L. Snijders, die aangaf moe te worden. Ik vond dat een ongelooflijke eer. Ik was daar ook heel erg zenuwachtig voor. Na een paar maanden is hij dan, al schrijvend, in het zadel, overleden, waardoor ik de vraag kreeg om wekelijks te schrijven, wat ik nu zeer fijn vind. Daarnaast doe ik ook projecten. Zo ben ik twee zomers geleden als hulpje gaan werken in negen boekhandels, van Schotland tot in Italië, om daar iedere keer een reportage over te schrijven over hoe het daar draait en wat we van elkaar kunnen leren.
Ik begeleid ook veel en diverse leesgroepen waar wordt gelezen en over boeken gesproken. Dat is een heel fijne manier van werken voor mij, want ik ben van opleiding geen journalist, ik ben een lezer en boekhandelaar.”
Ten slotte, de kernvraag van dit interview, wat zijn uw drie favoriete boeken en waarom?
“Ik krijg die vraag wel vaker en maak er graag een sport van om steeds andere boeken te tippen, maar ik citeer wel boeken die nog in de winkel te vinden zijn.
Laat me beginnen met Kick The Latch van de Amerikaanse schrijfster Kathryn Scanlan, in het Nederlands vertaald bij Van Oorschot als Vier de teugels. Scanlan schrijft non-fictie met literaire middelen. Het is het verhaal van een echt bestaande persoon, een vrouw die in de paardenrennen werkt in Amerika. Niet die high-end dure paardenrennen, maar van die rodeo-achtige evenementen die van stad naar stad trekken. Scanlan beschrijft haar leven in het trailerpark, gebaseerd op de telefoongesprekken die ze met die vrouw heeft gehad. Ze heeft hiertoe al die gesprekken uitgeschreven en weggesneden wat niet belangrijk is voor het verhaal. In die gebalde taal zit zowel intimiteit als afstand en dat is fantastisch, ze is er in geslaagd om een heel mensenleven in een novelle te krijgen. De tekst is ontzettend rijk en tegelijkertijd zeer spaarzaam. Het is prachtig geschreven, Lydia Davis is ook fan. Je zou het kunnen vergelijken met Een heel leven van Robert Seethaler of Train Dreams van Denis Johnson.

Mijn tweede tip is de Hongaarse schrijfster Ágota Kristóf die het land ontvluchtte na de Tweede Wereldoorlog, in Zwitserland terecht kwam en daar Frans leerde, de taal waarin ze De Tweelingentrilogie schreef, drie aparte romans die later als trilogie werden uitgegeven. Er zit een soort van eenvoud in die zeker in het eerste deel goed werkt. Dat is geschreven vanuit het perspectief van een ‘wij’, een tweeling die door hun moeder bij de grootmoeder wordt ondergebracht om veilig te zijn voor het oorlogsgeweld. In een poging om te gaan met de trauma’s die ze meemaakten, schrijven ze opstellen. Elk hoofdstuk in het boek is zo’n opstel waarin ze proberen om zichzelf te harden en proberen de wereld te begrijpen. Fantastisch goed geschreven, maar meedogenloos. Over de volgende delen ga ik niet veel vertellen, maar zetten het eerste deel op losse schroeven. Ik begon te twijfelen, bestond die tweeling wel? Want er is de hele tijd één iemand aan het woord en die praat tegen de tweeling, maar die is er niet. Het zit allemaal heel slim in elkaar.

De laatste tip is de Russische absurdist Daniil Charms, één van mijn favoriete schrijvers. Hij zit nu bij Van Oorschot in de prestigieuze Russische Bibliotheek met een bundel met superkorte verhalen, sommige een halve pagina, andere drie pagina’s, die komisch en tegelijk tragisch zijn. De collectie bevat zijn meest absurde vertellingen die worden afgewisseld met schrijnende brieven over zijn leven in de Sovjet-Unie. Zijn teksten werden op een gegeven moment verboden omdat alles wat naar absurdisme rook werd aangemerkt als contrarevolutionair. Hij werd dus als bourgeois aanzien en moest verdwijnen, hij stierf uiteindelijk (vermoedelijk uitgehongerd) in de psychiatrische afdeling van een gevangenis in Leningrad.”

